Home Oorlogjes over Indië

Oorlogjes over Indië

  • Gepubliceerd op: 13 oktober 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Remco Raben

De meeste oorlogen worden gevoerd tussen staten. Hun zingeving ontlenen ze aan het nationale karakter van de strijd. Met koloniale oorlogen is het iets ingewikkelder. Dat zijn eigenlijk een soort burgeroorlogen, een opstand van onderdanen tegen hun vreemde overheersers, die in veel gevallen leidt tot het ontstaan van een onafhankelijke staat. De nieuwe staat legitimeert zijn bestaansrecht natuurlijk met de overwinning op de vroegere onderdrukker, maar ook op de interne tegenstanders. Met terugwerkende kracht worden de verschillende opties, afwijkende loyaliteiten en diverse ervaringen die zich tijdens de revolutiedagen nog zo krachtig voordeden genationaliseerd. Een voorbeeld van zo’n geschiedenis van verdwijnende keuzes is de dekolonisatie van Nederlands-Indië.

 

Afscheid van Indië vat deze episode samen en is hiermee de eerste synthese in jaren. De laatste serieuze poging was wellicht Loe de Jongs twaalfde deel (tweede helft) van Het Koninkrijk (1988). H.W. van den Doel is een superieure samenvatter. Hij weet ingewikkelde materie glashelder te verwoorden. Zelden verdwaalt hij op zijpaden. De geschiedenis rolt recht en gestaag naar haar ontknoping. De citaten zijn met zorg gekozen en zijn vaak erg amusant. Dat is knap.

Biedt Afscheid van Indië ook nieuwe inzichten? Van den Doel verbreedt het perspectief op de vier jaren strijd. Een van de inzichten die herhaaldelijk worden geventileerd is dat de kiemen van de dekolonisatie tot de laat-koloniale samenleving kunnen worden herleid. Dat klinkt niet erg origineel: iedereen weet dat de nationalistische beweging reeds na 1910 in opkomst was, maar gewelddadig door het Nederlands-Indische bewind werd onderdrukt. Van den Doel wijst echter op nog iets anders, iets ongrijpbaarders: niet zozeer de opkomst van de nationalistische beweging maar de ‘modernisering’ van de koloniale samenleving deed de Indonesische hang naar onafhankelijkheid ontwaken.

Kort gezegd gaat de redenering zo: het koloniale bestuur bemoeide zich steeds meer met het leven van de Indonesiërs, die zich navenant bewust werden van hun onderdrukking, en uiteindelijk de Nederlanders de bons gaven. Zo bewoog de Indonesische geschiedenis zich onafwendbaar in de richting van de onafhankelijkheid, die onherroepelijk snel zou komen en even onherroepelijk nationaal zou zijn. De gehele voorstelling houdt iets onmiskenbaar teleologisch. De geschiedenis krijgt altijd gelijk.

Linggarjati
Een tweede perspectief is de vergelijking van de gebeurtenissen in de Nederlandse, Engelse, Franse en Amerikaanse koloniën in Azië. Van den Doel onderscheidt een Engels-Amerikaans en een Frans- Nederlands dekolonisatiemodel. Waar de eerste twee zich al vroeg openstelden voor de democratische verlangens van de gekoloniseerde volkeren, reageerden de laatsten met angstige repressie.

Het is waar. Maar of het Engels-Amerikaans model werkelijk het dekolonisatieproces heeft versoepeld, is discutabel. Dat Groot-Brittannië succesvoller heeft gedekoloniseerd, kan geen mens beweren. In Louis Mountbatten had het een gedegen en flexibele dekolonisator die de tegenwoordigheid van geest had tijdig India te verlaten voordat de zaak onder Engelse handen ontplofte – hetgeen na hun vertrek alsnog gebeurde. In Malaga volgde tien jaar burgeroorlog op Engelands onhandige manoeuvreren. Hoewel er veel te zeggen valt voor de flegmatischer opvatting van de Engelsen in dekolonisatiezaken, waren de effecten niet evident ‘beter’, bijvoorbeeld in termen van de aantallen dodelijke slachtoffers.

Van den Doel schetst een pessimistisch beeld van het Nederlandse vermogen om zich aan de snel veranderende omstandigheden aan te passen. Het Nederlands beleid in Indonesië was halfslachtig, kortzichtig en zelfzuchtig. Het is een beeld dat we uit de bestaande literatuur kennen, zij het misschien niet altijd zo consistent uitgedragen. Van den Doel sluit zich volmondig aan bij de sociaal-democraat Jacques de Kadt, die in 1949 in zijn De Indonesische tragedie een vernietigend oordeel velde over de Nederlandse stijfkoppigheid tijdens de dekolonisatie: ‘Als voorbeeld van hoe men een belangrijk politiek probleem niet moet behandelen, is de Indonesische kwestie bij mijn weten onovertroffen.’

In diens kielzog striemt Van den Doel de Nederlandse politici. Ook strijdt hij zijn eigen oorlogje met historici die in het verleden nog iets positiefs over deze episode hebben geschreven. Vooral J.J.P. de Jong en P.J. Drooglever, die enig begrip konden opbrengen voor het Nederlandse beleid van ‘geleidelijke dekolonisatie’, moeten het ontgelden. De eerste heeft in 1995 in een artikel in NRC Handelsblad zelfs gemeld dat Nederland het ‘zo slecht nog niet’ had gedaan in Indonesië. Dit is een heilloos schijndebat, waarin de morele ijkpunten met geen mogelijkheid zijn vast te stellen. Alle partijen zijn het er trouwens over eens, dat het akkoord van Linggarjati van november 1946, waarin Nederland en de Republiek het over de contouren van het toekomstige Indonesië eens werden, een essentiële stap vooruit was, en dat de terugtrekkende bewegingen van vooral de Nederlandse katholieken de boel in het honderd stuurden. Maar dat had Jan Bank in zijn Katholieken en de Indonesische Revolutie in 1983 al uitvoerig geïllustreerd. Dus weinig nieuws onder de zon.

Soekarno
Een ander voorbeeld van quasi-polemiek is de introductie van de benaming ‘Eerste en Tweede Nederlands-Indonesische Oorlog’ voor de twee Nederlandse militaire offensieven op Java en Sumatra in juli 1947 en december 1948. Er is veel in te brengen tegen de term ‘politionele acties’. Die term weerspiegelt vooral het Nederlandse officiële perspectief van die tijd. Maar het hier geboden alternatief versluiert de geschiedenis nog meer.

De essentie van het Nederlandse militaire optreden in Indonesië was de voortdurende staat van conflict en geweld, waarin de twee grote offensieven slechts een markant onderdeel waren. De meeste doden vielen niet tijdens, maar tussen en na de twee Nederlandse offensieven. Er is niets op tegen om de gehele episode als een dekolonisatie- of onafhankelijkheidsoorlog te betitelen, maar de twee acties isoleren en ze apart als oorlog bestempelen, brengt ons niets verder. Indonesiërs spreken overigens van de eerste en tweede Nederlandse Agressi – dat zowel aanval als gewelddadig gedrag kan betekenen – , wat eigenlijk heel aardig getypeerd is.

Er is veel ruimte ingericht voor de gebeurtenissen aan Republikeinse kant. Maar Indonesië was meer dan de Republiek. De verwarring, de persoonlijke loyaliteitscrises, de alternatieven voor de Republiek worden als onbetekenend afgedaan. Het etnische, regionale en religieuze particularisme; het verzet tegen Javaanse dominantie op de andere eilanden; ze krijgen slechts enkele bladzijden toebedeeld en zijn slechts voetnoot bij het grote plan van de geschiedenis: de onvermijdelijkheid van de Indonesische eenheidsstaat onder Soekarno. Dit determinisme staat eigenlijk niet eens zo ver af van de nationalistisch-Indonesische geschiedschrijving, die de Republiek als een bijna van hogerhand gegeven noodzakelijkheid portretteert.

Hier wreekt zich Van den Doels eenzijdige bronnengebruik: alleen westerse studies heeft hij geraadpleegd (men stelle zich een geschiedwerk over Nederland in de Tweede Wereldoorlog voor uitsluitend op basis van Duitse en Engelse boeken). Bovendien domineert een politiek-gouvernementele visie op de geschiedenis, waardoor de zo verwarrende sociale werkelijkheid sterk wordt gereduceerd. De dekolonisatie wordt aldus teruggebracht tot een oorlog tussen Nederland en de Republiek op Java; de eerste heeft zich schandelijk op de situatie verkeken en de laatste heeft gewonnen, niet alleen de oorlog, maar de gehele Archipel.

Hoewel Afscheid van Indië geenszins een Neerlandocentrisch boek is, zoekt het door de genoemde accenten vooral aansluiting bij de Nederlandse postkoloniale discussie. Nederland vocht een verloren strijd en is nog steeds aan het napraten. De Nederlandse historiografie blijft steken in een schijndiscussie over de kwestie of het Nederlandse aandeel in de dekolonisatie van Nederlands-Indië ‘slecht’ of ‘zo slecht nog niet’ was. Het tekent de beperking van de huidige (en vorige) generatie Nederlandse historici. Rudy Kousbroek sprak ooit van een complot, een verraad der geschiedklerken, die moedwillig de Indonesische kant van de geschiedenis en vooral de slachtoffers van het Nederlandse koloniale optreden negeerden. Het punt is echter dat hier helemaal geen complot voor nodig is. Want Nederland en zijn historici zijn kennelijk nog niet in staat afstand te doen van de ‘eigen’ ervaring.

Remco Raben is medewerker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en gespecialiseerd in de geschiedenis van Indonesië

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.