Home MULTATULI. LEVEN EN WERK VAN EDUARD DOUWES DEKKER

MULTATULI. LEVEN EN WERK VAN EDUARD DOUWES DEKKER

  • Gepubliceerd op: 6 november 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Marita Mathijsen

912 p. Sun, euro 45,-


In het Multatuli Museum staat de divan waarop Multatuli zijn laatste adem uitblies. Wie weet dat hij astma had en in grote benauwdheid is gestorven, moet wel medelijden met hem krijgen. De chaise longue is bedekt met rood pluche en de vulling bestond waarschijnlijk uit paardenhaar. Arme negentiende-eeuwers, die nog niets van huisstofmijt en allergieën wisten. Multatuli’s vriendin Mimi zat naast hem in zijn laatste uren en wist niets beters te doen dan astmasigaren te roken, waarvan ze de rook in zijn neus blies. Achteraf nog zou ik de ramen willen openzetten en hem op een fris matras willen leggen.
        Dik van der Meulen, de nieuwe biograaf van Multatuli, merkt fijntjes op dat die astmasigaren, bedoeld om de schrijver meer lucht te geven, hem niet méér kwaad zullen hebben gedaan dan de vele sigaren die hij in zijn leven gerookt had. Nauwgezet volgen we met hem de laatste dagen van de schrijver. Multatuli laat een briefkaart met een schaakzet aan zijn vriend Gorter sturen, met wie hij schriftelijk schaak speelt. Hij is zelf te zwak om nog een brief te schrijven. Zijn zet, `L f8-c5′, was het allerlaatste wat Multatuli zelf heeft opgeschreven. Over zijn laatste woorden bestaat onduidelijkheid. Hij kreeg een zware astma-aanval, waarover hij zei: `Dit is geen bui meer. Hieraan ga ik weg.’ Het kan ook zijn geweest dat hij zei: `Het is het einde.’
        Op Mimi’s aansporing om moed te houden antwoordde hij: `Ja, kind, moed heb ik wel, om te sterven.’ De volgende dag stierf hij, in een diepe slaap nadat de dokter hem een slaapdrank had gegeven. De biograaf laat geen wanhopige Mimi zien, geen borstkas die op- en neergaat, geen piepende ademhaling. Alleen dat wat hij zeker wist, geeft hij, zoals hij in de inleiding belooft. Hij beweert dat de astma misschien geen allergische astma was, maar een astma die met hartfalen te maken had. Uit de noten blijkt dat de biograaf voor deze diagnose te rade is gegaan bij een huisarts en een longspecialist.

Nederlandse arbeider
De beschrijving van Multatuli’s laatste uren is symptomatisch voor deze biografie over Nederlands meest gewaardeerde schrijver uit het verleden. Van der Meulen laat zich niet verleiden tot dramatiek. Desnoods raadpleegt hij een dokter. De lelijke nootcijfertjes blijven ook bij de laatste momenten de betrouwbaarheid ondersteunen. Multatuli sterft in de woorden van Mimi: `- toen hield het ademen op – eensklaps, en was hy dood.’ Als commentaar van de auteur volgt ijskoud de bron van Mimi’s woorden: `210.’
        Van der Meulen betreurt het zelf, die toevoeging van noten. Hij had ze het liefst in onzichtbare inkt gedrukt willen zien, maar ze zijn nu eenmaal noodzakelijk. Voor een deel zijn de noten ook zo informatief dat ze wel onder aan de pagina gedrukt hadden mogen worden. De nootcijfers zijn niet het enige wat visueel stoort in het boek. De marges zijn zo smal – vooral aan de binnenkant – dat het boek vrijwel niet te lezen is zonder het te mollen. De gebruikte letter is zo klein dat opticien Hans Anders wel moet varen bij het succes van het boek.
        Maar de visuele handicaps vallen in het niet bij de inhoud. Het is een sterke kant van deze biografie dat de schrijver in alle omstandigheden nuchter blijft. Hij laat zich niet verleiden om oude mythes over te nemen die bewonderaars gecreëerd hebben, en ook Multatuli zelf is geregeld voorwerp van correctie. Als Multatuli schrijft dat hij in 1864 de moed had `om ’t eerst en alleen staande’ voor de Nederlandse arbeider op te komen, overdrijft hij. Van der Meulen wijst erop dat anderen over de uitbuiting van de fabrieksarbeider schreven in dezelfde geest. Ze hadden dat ook al vóór 1864 gedaan, alleen hadden ze minder talent en gezag.
        Die nuchterheid handhaaft Van der Meulen bij allerlei smeuïge zaken die de reputatie van Multatuli zo omhoog hebben gedreven. Bij de vele affaires met vrouwen, bijvoorbeeld, blijft de biograaf zeer feitelijk. Op zijn terugreis naar Nederland vanuit Indië, na de affaire-Lebak, moet Multatuli zijn aangemeerd in Nice. In een Franse stad koopt hij een meisje los uit een huis `waarin zy het een ramp vond gebonden te zijn’. Van der Meulen citeert een brief van Mimi hierover, die met haar kuise woorden aanduidt dat Dekker een hoer loskoopt van een madame. Het enige commentaar van de biograaf is: `Wat hij in dat huis te zoeken had, zegt Mimi niet.’
        In de inleiding van zijn boek overdenkt Van der Meulen hoever een biograaf mag gaan. Bronnen moeten zo mogelijk op hun betrouwbaarheid worden gecontroleerd. Gesprekken mogen niet verzonnen worden; hooguit mogen ze uit de bronnen wat gestileerd en opgesierd worden. Desondanks moet dat verleden aanschouwelijk worden gemaakt. Dat doet Van der Meulen met zijn beschrijvingen van de steden en plaatsen waar Multatuli kwam met een soort wandelaarsblik. Steeds probeert hij het negentiende-eeuwse beeld dat de wandelaar, treinganger of bootpassagier het eerst voor ogen kwam te vangen.
        De ideeënwereld is het belangrijkste in zijn biografie, en Multatuli’s ideeën over godsdienst en politiek zijn de rode draad. Ook hier heeft de biograaf de plicht deze te voorzien van een context. Daarvoor is uitvoerige uitleg over de veranderende negentiende-eeuwse maatschappij nodig, en die geeft hij bekwaam. Ten slotte is er de psychologie. Hiervan keert Van der Meulen zich af. Hij voelt zich daartoe incompetent, maar hij heeft er ook weinig fiducie in dat hij via de psychologie toegang tot Multatuli zal krijgen. Alleen observatie werkt hier, en de tegenstrijdigheden in hem moeten getoond worden zonder verklaringen.

Doopsgezinde jeugd
Voor het eerst is er nu een complete biografie van Multatuli. Ik was zelf altijd een bewonderaar van de onvoltooide levensbeschrijving van Paul van ’t Veer, die in 1979 postuum verscheen. Nog steeds blijft deze zeer leesbaar en toegankelijk, vooral omdat hij weinig bekend vooronderstelt en de gang van het verhaal niet vaak onderbreekt voor commentaar.         Van der Meulen heeft als voordeel dat zijn biografie voltooid is. Hij overtreft Van ’t Veer in zijn beschouwingen en in bepaalde stilistische introducties. De beginzin van het eerste hoofdstuk laat al direct zien dat humor, licht venijn en precisie bij hem samengaan: `Alsof hij de Fransen eigenhandig het land had uitgezet, zo werd de Prins van Oranje begroet, zoon van stadhouder Willem V, toen hij 30 november 1813 “op” Scheveningen landde.’ Bovendien verwerkt hij veel van de meningsverschillen die in anderhalve eeuw over Multatuli zijn ontstaan in de biografie. Die is daardoor zowel naslagwerk als levensverslag. Schokkende nieuwe feiten heeft Van der Meulen niet ontdekt, maar kleine nieuwigheden zijn er wel, met name over de doopsgezinde jeugd van Dekker.
        Het is buitengewoon prettig dat Van der Meulen van de vele overgeleverde brieven en documenten een verhaal heeft gemaakt. Dat het verhaal hierbij niet overheerst, maar wordt onderbroken door beschouwingen over de waarde van de documenten, over de meningen van Multatuli-vorsers en door uitleg over de betekenis, maakt het lezen van deze biografie een intellectueel genoegen.

Marita Mathijsen is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Binnenkort verschijnt haar boek `De gemaskerde eeuw’, over het denken van de negentiende eeuw.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.