De hotspots van achttiende-eeuws Parijs. Lekker weg in de jaren dertig. Haute cuisine in de Middeleeuwen. Trends zijn van alle tijden. Culinaire avonturen, mode, wonen en uitgaan door de eeuwen heen.
Wilhelmina Hohenzollern, gemalin van koning Willem I, leed aan slapeloosheid. Die was zo hevig dat haar man besloot om speciaal voor haar, boven op een duin, een paviljoen te bouwen. Op 4 april 1826 werd dat volgens Schevenings chroniqueur J.C. Vermaas voor ƒ 53.700,- aanbesteed, inclusief de `thans zeer onooglijke houten stal’.
Vermaas vermeldt niet of de prinses van Pruisen tijdens overnachtingen in haar paviljoen wél de slaap kon vatten, en ook niet of zij het inademen van `die heerlijke, reine zeelucht’ en `de aanblik van de machtige zee, en die door niets belemmerde hemelruimte’ überhaupt waardeerde. Zeker is wel dat de prinses met haar paviljoen op de duintop (tegenwoordig onderdeel van Museum Beelden aan Zee) met haar tijd meeging. In 1818 was Scheveningen net officieel badplaats geworden en een verblijf aan zee was hoogst modern.
Begin negentiende eeuw werd niet alleen zeelucht zeer gezond geacht. Een zeebad – bij voorkeur geheel gekleed en onttrokken aan het zicht van de wereld – hielp tegen zenuwziektes, zenuwtrekkingen, krampen, zwellingen en huidziektes. In 1818 opende de Scheveninger Jacob Pronk een badinrichting, waarna het dorp zich Nederlands eerste badplaats kon noemen.
Pronks badinrichting had aanvankelijk nog niet veel om het lijf. Het was een houten gebouwtje met vier badkamers, elk voorzien van een bad met een kraan voor warm en een kraan voor koud zeewater. Dat water werd met paard-en-wagen uit zee gehaald en vervolgens bewaard in reservoirs. De badinrichting rekende ƒ 1,50 per bad, ongeveer de prijs van vijf koppen koffie. Pronks bedrijfje werd een succes: in het eerste jaar kwamen er 1400 baders, in het tweede 1900.
Naast zijn baden had Pronk ook twee badkoetsen, waarmee badgasten de branding in werden gereden, opdat zij decent, aan de achterzijde van de koets, de zee in konden stappen. De grote koets kostte een gulden per bad, de kleine zestig cent. Daarvoor werden de baders ook een handje geholpen door een badman bij het uitstappen. Pottenkijkers waren uiteraard niet welkom; de gemeente bepaalde dat mensen zonder koets wilden baden `zich daartoe zullen moeten begeven aan de linkerzijde van het Dorp voorbij de vuurtoren’. Op een overtreding stond drie dagen gevangenisstraf.
In 1824 probeerde de Arnhemse arts A. Moll zelf een badkoets uit. Het moest gezond zijn, schreef hij in een brief, maar toch vloeide `het angstzweet’ uit zijn poriën, en zijn pols was `even ongeregeld als zwak’. Uiteindelijk waagde hij de sprong: `In één ogenblik ruk ik de deur der koets los, bevochtig even hoofd en borst met het koude water, dat aan mijne voeten bruischt, werp mij in de armen van den zeeman, die mij opwacht en eensklaps geheel onder de baren werpt.’ Het leverde Moll een heerlijk, `onuitdrukkelijk weldadig’ gevoel op. Hij voelde een jeugdig vuur door het gehele vaatstelsel gloeien, `terwijl de ziel zich in de wedergeboorte des lichaams scheen te verheugen’.
Waarschijnlijk raakten meer bezoekers enthousiast, want in de negentiende eeuw groeide het toerisme in Scheveningen enorm. Ook de gemeente begon er brood in te zien. Wegen werden aangelegd, er kwam een vaste diligencedienst tussen Den Haag en Scheveningen, en wat later ook een paardentram. Pronks badhuis werd vervangen door een van overheidswege ondersteund groter exemplaar, het Stedelijk Badhuis. Dat werd in 1884 omgedoopt en compleet verbouwd tot Kurhaus.
Tegen het einde van de eeuw bloeide Scheveningen als nooit tevoren, maar was het niet meer de enige Hollandse badplaats. Zandvoort was een concurrent geworden, net als het Belgische Oostende, waar alles goedkoper was. En ook in Domburg, Callantsoog en Noordwijk werden ondernemende types wakker, die badkoetsen, tramlijnen, badtenten en hotels gingen bouwen.
Maar Scheveningen peinsde toen alweer een tijdje over iets nog mooiers en moderners: een wandelpier, waarop geflaneerd kon worden. Die pier kwam er en werd in 1901 door prins Hendrik geopend. Hij was toen net met Wilhelmina getrouwd en doopte de pier met `de schoonste aller namen’: Wandelhoofd Wilhelmina.
Dit artikel is exclusief voor abonnees