Home Geldzucht was voor advocaten doodzonde

Geldzucht was voor advocaten doodzonde

  • Gepubliceerd op: 28 november 2012
  • Laatste update 15 jan 2024
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 3 minuten leestijd
Kantoor advocaat

Volgens Floris Bannier, bijzonder hoogleraar advocatuur aan de Universiteit van Amsterdam, was geldzucht al in de negentiende eeuw een van de grootste zondes die een advocaat kon begaan.

Bannier: ‘De moderne advocatuur heeft zijn oorsprong bij Napoleon. Na de Franse Revolutie van 1789 waren de oude advocatenordes afgeschaft. De nieuwe machthebbers wilden zulke heldere wetten maken dat burgers al hun juridische zaken zelf konden voeren. Maar dat bleek in de praktijk onhaalbaar. In 1804 werd de advocatuur in Frankrijk in ere hersteld.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Napoleon had de pest aan advocaten – zijn vader was advocaat geweest. Hij zei: “Zolang ik een zwaard aan mijn zijde draag, zal niemand mijn advocaat zijn.” De keizer vond advocaten gevaarlijke wezens. Zij waren hem te mondig en vormden mogelijk een politieke bedreiging. Daarom onderwierp Napoleon hen aan een strenge tucht. Op 14 december 1810 ondertekende hij een decreet waarin stond dat er Raden van Toezicht en Discipline moesten komen. De tuchtrechtspraak werd aan advocaten zelf overgelaten, maar de keizerlijke procureur had een stevige vinger in de pap.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het decreet werd op 1 juli 1811 ook van kracht in het geannexeerde Nederland. Onder koning Willem I bleef deze regeling in stand, totdat in 1838 de invloed van de koning op de Raden van Discipline verdween. Er waren in het midden van de negentiende eeuw 600 tot 700 Nederlandse advocaten. Allemaal eenpitters, losjes georganiseerd per gebied.

Er waren nog geen vaste regels, behalve dat advocaten geen inbreuk mochten maken op de eer van hun stand. De meesten waren afkomstig uit de hogere middenklasse. Het was een doodzonde als een advocaat eropuit was zo veel mogelijk geld te verdienen. De rechtsgeleerde Joannes van der Linden (1756-1835) noemde advocaten met geldzucht “getabberde roofvogels”. Andere inbreuken waren onzorgvuldig procederen en pleiten zonder inhoud. Pas in 1921 werden de “Ereregels” van de advocatuur op papier vastgelegd.

In een eeuw tijd groeide het aantal advocaten enorm. Ook werden zij steeds meer gewone ondernemers, die winst moesten maken. De Advocatenvereniging vond daarom dat het toezicht moest worden aangescherpt. Op haar initiatief werd in 1952 de eerste Advocatenwet ingevoerd. Er kwamen strengere opleidingseisen en voortaan waren er in elke arrondissement een Orde van Advocaten en een Raad van Discipline. Voor beroepszaken werd een centraal Hof van Discipline opgericht, bestaande uit drie rechters en twee advocaten.

Steeds was er discussie over de vraag of advocaten wel op een faire manier over elkaar konden rechtspreken. Om de kans te verkleinen dat leden van de tuchtraad moesten oordelen over confrères met wie ze een directe collegiale band hadden, werden in 1986 de raden weggehaald bij de arrondissementen. Er bleven vijf over, elk voorgezeten door een rechter.

Sinds Napoleon is er dus alles aan gedaan om de advocatuur zo zuiver mogelijk te houden. Desondanks zijn er altijd advocaten geweest die over de schreef gingen. Het is voorgekomen dat een advocaat zelf een vonnis schreef omdat hij een zaak was vergeten, zijn geheimhoudingsplicht schond, of zich wel liet betalen, maar niets deed.’