Gemeenten worden per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen, en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Een deel van deze taken hebben ze nu al, een deel nemen ze over van de rijksoverheid. Er wordt getwijfeld of de gemeenten wel klaar zijn voor hun nieuwe takenpakket, maar volgens hoogleraar, voormalig PvdA-senator en oud-directievoorzitter van de VNG Joop van den Berg maakt deze discussie deel uit van een hervormingsproces dat zich niet voor het eerst voltrekt.
‘Taken op het sociale terrein keren binnenkort terug naar waar ze oorspronkelijk vandaan komen: de gemeente. Het is een constante dat centralisatie en decentralisatie van welzijns- en zorgtaken elkaar door de jaren heen in golfbewegingen afwisselen, als een accordeon die je samendrukt en weer uittrekt. Curieus: vaak worden dezelfde argumenten van efficiency gebruikt voor zowel centralisatie als decentralisatie.
Als je kijkt naar de bijstand, dan zie je dat die van oorsprong op gemeentelijk niveau werd geboden. Het waren de kerken en diakenen die de armen hielpen met geld, voedsel en kleding, in ruil waarvoor de hulpbehoevenden zich stichtelijk dienden te gedragen. De sociale controle vanuit de kerkelijke gemeenschap was zo klemmend dat armen uit hun dorp naar de stad verhuisden. Daar hadden ze meer bewegingsvrijheid.
Thorbecke besloot al midden negentiende eeuw om centraal gereguleerde armenzorg te bieden, in plaats van de kerken. Hij wilde meer grip op de materie krijgen en hoopte via centrale armenzorg invloed uit te oefenen.
Hij faalde echter. De kerken behielden het primaat. Na de oorlogsjaren verloren de kerken aan invloed en beschikten ze niet langer over voldoende middelen om de armenzorg overeind te houden.
In 1965 kwam de Algemene Bijstandswet, nota bene onder een katholieke minister, Marga Klompé. De centralisatie van de bijstand nam niet weg dat gemeenten vrijheid hielden om financieel bij te springen als mensen echt tekortkwamen. De regels lieten daarvoor ruimte.
Eind jaren zeventig, toen de economie stagneerde en de werkloosheid opliep, waren de gemeentelijke regelingen volgens de wetgever uit de hand gelopen. De bijstandsuitkering werd wettelijk gekoppeld aan het minimumloon. Toen zelfs dat niet hielp, steeg het aantal centrale voorschriften tot grote hoogte. Het bleek echter ongelooflijk ingewikkeld om vanuit een centraal punt individuele uitzonderingsgevallen te beoordelen: mocht er nu wel of geen warmtetoeslag worden verleend? En dus volgde er weer decentralisatie in de WWB.
Uit onderzoek naar de recente decentralisatie van de voorzieningen voor gehandicapten is ook gebleken dat de uitvoering van deze regeling het best in handen is van de gemeenten. Niet omdat het goedkoper is, maar vanwege een betere verhouding tussen kosten en kwaliteit van de zorg.
Kritiek dat gemeenten niet opgewassen zouden zijn tegen hun aanstaande taken komt niet voor niets vooral van landelijke welzijnsorganisaties. Die zitten liever met één centrale overheid aan tafel dan met 450 verschillende gemeenten. Ook van de SP – parlementariërs in het algemeen – hoor je bezwaren; het maakt onzeker dat gemeenten meer macht krijgen over de zorgverlening.
Van verschillende kanten is er angst om de greep op de ontwikkelingen kwijt te raken. Het zal ook wel even duren voordat gemeenten de uitvoering goed in de vingers hebben. Bezuinigingen waren altijd de aanleiding om voor decentralisatie te kiezen, ook nu. Gemeenten vrezen dat ze straks te weinig financiële middelen zullen hebben; in anticipatie op mogelijke tekorten willen ze hun budgetten veiligstellen. In het verleden was er ook altijd rumoer tijdens een overgangsperiode tussen decentralisatie en centralisatie. Ik zie niet veel nieuws onder de zon.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees