Steeds vaker gaan stemmen op om Israël internationaal te boycotten vanwege het genocidale geweld in Gaza. Voorstanders gebruiken Zuid-Afrika als voorbeeld. Onder druk van buitenlandse sancties zou dat land de apartheid hebben afgeschaft. Maar waren zij echt doorslaggevend?
Historici denken daar anders over. Internationale boycots deden Zuid-Afrika pijn, maar waren op zichzelf onvoldoende om het apartheidsregime op de knieën te krijgen. Dat kwam deels doordat niet alle landen meededen met iedere sanctie. Zo heeft Nederland nooit de invoer van steenkolen uit Zuid-Afrika opgeschort en leverde Israël wapens en nucleaire kennis. Ook kon het land dreigende tekorten op het gebied van energie en wapenproductie gedeeltelijk zelf opvangen.
Dat betekent niet dat de sancties geen effect hadden. Het verplichte wapenembargo dat de VN-Veiligheidsraad in 1977 instelde, droeg bij aan de nederlaag van de Zuid-Afrikaanse troepen die in Angola vochten tegen het marxistische regeringsleger. En toen het Amerikaanse Congres in 1986 voor een uitgebreid sanctiepakket stemde, kreeg de economie van Zuid-Afrika flinke klappen. De economische boycot kostte het land tussen 1985 en 1990 ongeveer 45 miljard dollar. De gevoeligste tik werd uitgedeeld door het Amerikaanse verbod op nieuwe kapitaalleningen en investeringen. De Zuid-Afrikaanse zakenwereld drong er bij de regering op aan om te onderhandelen met het zwarte verzet.
Maar was dat genoeg om de regering zover te krijgen dat zij de apartheid afschafte? Waarschijnlijk niet. Volgens het witte minderheidsregime zou het afstaan van de macht aan de zwarte meerderheid gelijkstaan aan ‘blanke zelfmoord’. Het was bereid tot het uiterste te gaan om die vermeende existentiële bedreiging het hoofd te bieden.
Wat gaf dan wel de doorslag? Waarom besloot president Frederik Willem de Klerk eind 1989 om de apartheid bij het grofvuil te zetten en met het ANC te onderhandelen over een machtstransitie? Dat had alles te maken met wat er op dat moment gebeurde in Berlijn. Hoe dat zit, leest u in dit artikel.
