Home Hunebedden in Rolde en de toren van Barneveld

Hunebedden in Rolde en de toren van Barneveld

  • Gepubliceerd op: 1 juni 2007
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé

Met de verschijning van Nederland van prehistorie tot Beeldenstorm onder redactie van de mediëvist Wim Blockmans en de historisch letterkundige Herman Pleij is de omvangrijke vierdelige reeks Plaatsen van herinnering voltooid. Net als in de drie eerdere delen (over de zestiende en zeventiende eeuw, de negentiende eeuw en de twintigste eeuw) zijn in dit boek weer veertig korte bijdragen verzameld over belangrijke historische ‘gedenkplaatsen’. Omdat het laatst verschenen deel chronologisch gezien het eerste is van de reeks, bevat het ook een inleiding van hoofdredacteur H.L. Wesseling, onder wiens protectie een zevenkoppige redactie van hooggeleerde zwaargewichten dit Nederlandse equivalent van het fameuze Franse project over Lieux de mémoire gestalte gaf.



Hoewel dit deel de prehistorie en Mid­deleeuwen behandelt, biedt het een mooie aanleiding om de somptueuze serie (gesubsidieerd door zowel het VSB-fonds als het Prins Bernhard Cultuurfonds, voorzien van kleurenfoto’s waarvoor fotograaf Theo Uytenhaak 15.000 kilometer mocht reizen, en twee jaar geleden gepresenteerd aan Prins Willem-Alexander, voormalig student van Wesseling) ook als geheel nogmaals in ogenschouw te nemen.

Gezellige geschiedenis

Het project is gestoeld, dat moge duidelijk zijn, op het idee van de Franse historicus Pierre Nora, die tussen 1984 en 1992 leiding gaf aan een zevendelige reeks Lieux de mémoire met bijdragen over ‘symbolische entiteiten’ (plaatsen, symbolen, personen) in de Franse geschiedenis. Die reeks was opgezet vanwege de vermeende ‘ondergang’ van het historische besef, maar werd als bewijs van het eigen ongelijk een enorm succes. Al snel volgden imitaties in Duitsland met de Deutsche Erinnerungsorte, in Oostenrijk met de Orte des Gedächtnisses en in Italië met de Luoghi di memoria. Twintig jaar na Nora is er thans een Nederlandse navolging.

Nu ja, zulks wordt in elk geval gesuggereerd, maar hier laat de herinnering de samenstellers van deze Plaatsen der herinnering toch even in de steek. Reeds in 1993 publiceerde NRC Handelsblad een serie historische essays over Nederlandse lieux de mémoire, die later onder redactie van Niek van Sas in boekvorm werden gebundeld als Waar de Blanke top der Duinen en andere vaderlandse herinneringen. Het is grappig dat in alle thans voorliggende vier dikke delen slechts één keer wordt verwezen naar die eerste Nederlandse navolging van Nora.

Verder blijft de voorloper onbesproken, zelfs wanneer dezelfde lieu de mémoire wordt behandeld (zoals de Synode van Dordrecht, die in deze reeks door Joke Spaans wordt belicht en in Waar de blanke top door haar echtgenoot Peter van Rooden). Geen wonder wellicht dat dezelfde Niek van Sas (inmiddels hoogleraar te Amsterdam en ontbrekend in de 160 stukken van deze vier delen) in NRC Handelsblad een nogal zuinig stukje schreef over het eerste deel van Wesselings project.

In dit nieuwe deel over prehistorie en Middeleeuwen springen overigens alle aardige en alle zwakke punten van de reeks opnieuw in het oog. Aardig is het enthousiasme waarmee de bijdragers hun ‘gedenkplaats’ voor het voetlicht brengen of het nu gaat over de hunebedden in het Drentse Rolde, over het riviertje de Goog bij Muiderberg waar graaf Floris V vermoord zou zijn, over de kerktoren van Barneveld waar Jan van Schaffelaar vanaf zou zijn gesprongen, of over de persen van Plantin-Moretus te Antwerpen die zo’n grote rol speelden in de drukgeschiedenis van West-Europa. Doorgaans zijn de bijdragen opgewekt en soms frissen ze inderdaad het geheugen op. Anderzijds rijst bij deze bijna journalistieke stukjes met minimale literatuurvermelding voortdurend de vraag: voor wie zijn deze 160 lieux de mémoire eigenlijk beschreven?

De redactie beoogde het verleden ’tot leven te wekken’, en vond dat de lezer op locatie de geschiedenis moest kunnen ‘opsnuiven’. Daartoe maakte men, zoals Wesseling stelt, ‘goed­geschreven verhalen die stuk voor stuk heerlijk zijn om te lezen’. Dit klinkt alsof men hier geschiedenis bedrijft à la Geert Mak en à la de familie Blokker over de schoolplaten van Isings. Ik bedoel: gezellige geschiedenis, die ook de pretentie heeft aan te sluiten bij wat Wesseling ‘het maatschappelijk gesprek’ noemt. Daarmee zijn we niet ver weg van die quasi-geschiedkundige prietpraat over ‘nationale identiteit’ die de opiniepagina’s van kranten tegenwoordig zo dikwijls lachwekkend maakt. En daarmee wordt ook duidelijk waarom veel bijdragen zo tantaliserend dicht aan de oppervlakte blijven.

Pottenbaksters

Neem in dit deel het stuk over Julius Civilis, waarin een heroïsche poging wordt gedaan drie complexe onderwerpen samen te proppen: de opstand der Bataven in het jaar 69, de betekenis van de middeleeuwse Divisiekroniek en de Bataafse mythe in later tijd. Hierin wordt als lieu de mémoire het Schakenbos bij Voorburg genoemd, en niet bijvoorbeeld de Betuwe (waar het woord ‘Bataven’ tenminste nog in zit). Onvermeld blijft dat dit bos (maar dan als Schakerbos) vooral als – zeer on­waar­schijnlijke – plek van de opstand bekend is geworden in later eeuwen, bijvoorbeeld door het schilderij van Rembrandt over Civilis, doch nu door weinigen als zodanig wordt aangemerkt. Er is blijkbaar evenmin ruimte om te melden dat de berichtgeving door Tacitus over een bijeenkomst der Bataven in ‘een heilig bos’ een duidelijke topos is uit de klassieke geschiedschrijving, waarin barbaren altijd heimelijk bijeenkomen in wouden, terwijl Grieken en Romeinen in open vlakten of marmeren zalen delibereren (Tacitus beschreef om dezelfde reden de kust van het Batavenland als ‘rotsachtig’).

Elders in dit boek was het voor mij een verrassing om zonder toelichting te lezen dat het aardewerk van de Trechterbekercultuur (ca. 3400-2700 v.Chr.) werd gemaakt door vrouwen, zelfs ‘pottenbaksters’. En in de stukken over Jan van Schaffelaar en Maarten van Rossem (die overigens in het Maarten van Rossumhuis dat hier dienst doet als lieu de mémoire ‘Maarten van Rossum’ heet) wordt hun slechte reputatie heel erg sterk opgeklopt, om die dan weer te relativeren – alsof dat niet allang eerder gedaan is. De debunking van de mythe wordt hier bijna nagespeeld.

In de bijdrage over de middeleeuwse krijgsman Jan van Schaffelaar wordt terecht opgemerkt: ‘De herinnering heeft nog steeds negentiende-eeuwse trekken.’ Dat geldt voor veel onderwerpen die in dit boek (en andere delen) worden besproken. Talrijke gedenkplaatsen uit de vaderlandse geschiedenis zijn pas ‘uitgevonden’ toen het vaderland ontstond, meer bepaald in de negentiende eeuw. Zo wordt misschien wel vaker dan men toegeeft een wel zeer achterhaald geschiedbeeld ‘ontmaskerd’: het blijkt dan zonde voor het verhaal om direct duidelijk te maken dat het onderwerp – laat staan een eventuele ‘herinnering’ – allang is verguisd in complexiteit.

Nora beoogde met zijn project de ‘onbewuste organisatie’ van het collectieve geheugen aan het licht te brengen, maar die invalshoek, alsmede een begin van samenhang tussen de gekozen gedenkplaatsen, ontbreekt in deze Nederlandse reeks. Wat dit betreft zou dit project zelf voor toekomstige geschiedvorsers – net als de canon – weleens een prachtige lieu de mémoire kunnen worden. Om te illustreren dat ook in het begin van de eenentwintigste eeuw de meeste Nederlandse historici toch het liefst schoolmeesters blijven, met een opvoedkundige en moralistische inslag.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.