Henck Arron was de man die Suriname naar de onafhankelijkheid leidde. Hij vond dat een kolonie zich los hoorde te maken van het moederland. Onlangs verscheen een biografie van Peter Meel, Onderzoeksdirecteur van het Instituut Geschiedenis aan de Universiteit Leiden en expert op het gebied van de Surinaamse geschiedenis. ‘Arron voelde zich beknot door Den Haag.’
Op de vergadertafel in Meels kantoor wappert fier een Surinaams vlaggetje. Meel heeft de afgelopen weken in Suriname doorgebracht, waar hij ten overstaan van volle zalen over zijn boek vertelde. ‘Ronald Venetiaan, voormalig president, vroeg me zijn exemplaar te signeren,’ zegt hij met een glimlach, ‘en hij wilde met me op de foto.’
Waarom moest er een biografie komen van Henck Arron?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Ik begon erover na te denken in 2000. Er bestond toen al een biografie over Jaggernath Lachmon, een bekende Hindoestaanse politicus, en een biografie over Johan Adolf Pengel, voormalig premier, stond op het punt te verschijnen. Arron was wat mij betreft de volgende die in aanmerking kwam. Arron heeft gezorgd voor de onafhankelijkheid, zoals Pengel en Lachmon in 1954 aan de wieg stonden van de Surinaamse autonomie.’
U heeft Henck Arron vlak voor zijn overlijden in 2000 nog uitgebreid geïnterviewd. Hoe heeft u hem tijdens die gesprekken leren kennen?
‘Arron toonde zich onmiddellijk geïnteresseerd toen ik contact met hem opnam over een biografie. Ik heb hem wel gewaarschuwd dat ik geen hagiografie wilde schrijven. Dat vond hij geen punt. Ik heb daarna veertien dagen lang met hem over politiek gepraat. We voerden soms pittige discussies, maar hij was heel sportief. Hij maakte ook graag plagerige opmerkingen; hij had een groot gevoel voor humor. Daar stond tegenover dat hij niet graag zijn eigen ongelijk toegaf. Hij kon een heel koppige man zijn.’
Toen kwam hij, eind 2000, even naar Nederland, waar hij plotseling overleed aan een hartaanval.
‘Op het podium van het Tropentheater in Amsterdam, waar hij debatteerde over 25 jaar onafhankelijkheid, was hij echt weer de gepassioneerde politicus die geen woord terugnam van wat hij eerder over de onafhankelijkheid had gezegd. Dat was op zondag. De maandagavond erna werd ik gebeld door een Surinaamse journalist: Arron was dood. Een enorme schok. Ik kon het niet geloven. Ik heb me toen even afgevraagd of ik wel moest doorgaan met de biografie. Ik heb zijn weduwe na zijn overlijden gecondoleerd, maar haar vervolgens geruime tijd uit respect met rust gelaten. Toen ik weer contact met haar opnam, bleek ze heel behulpzaam. Ze heeft het archief van haar man voor mij opengesteld en als vraagbaak en klankbord gefungeerd. Ik ben haar daar heel dankbaar voor.’
Afbeelding: Nationaal Archief Fotocollectie Anefo
Waarom was Arron zo vastbesloten om voor Suriname volledige onafhankelijkheid te verkrijgen?
‘Als politicus was Arron echt een man van de jaren ’70. Hij vond dat een kolonie zich los hoorde te maken van het moederland. Suriname diende de vrijheid te hebben zelfstandig relaties aan te knopen met het buitenland. Dat kon niet, zolang het land nog onderdeel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij voelde zich beknot door Den Haag.’
Als premier beloofde Arron, vlak voor de onafhankelijkheid, dat hij binnen acht maanden verkiezingen uit zou schrijven. Hierdoor besloot de oppositie akkoord te gaan met de onafhankelijkheid. Arron kwam zijn belofte niet na. Was dat een vergissing?
‘Ja. Het is vreemd dat hij dat niet heeft gedaan. Waarschijnlijk had hij die verkiezingen gewoon gewonnen, al was hij daar zelf niet van overtuigd. Hij heeft onvoldoende beseft dat het verlaten van het pad van verzoening tot zo’n enorme weerstand zou leiden bij de oppositie. Het verbreken van zijn belofte werd hem steeds nagedragen. Toen ik hem sprak, stond hij nog steeds achter die beslissing. Hij zei dat hij onrust in de samenleving had willen voorkomen. Een drogreden, vind ik.’
Had Arron meer kunnen doen om de staatsgreep van legerleider Desi Bouterse in 1980 te voorkomen?
‘Ja. Hij had bijvoorbeeld wettelijk kunnen vastleggen dat militairen geen vakbond mochten oprichten, of dat ze in ieder geval niet mochten staken. Misschien had hij ook de bevelhebber, kolonel Elstak, moeten ontslaan. Die man functioneerde gewoon niet goed. Arron heeft nooit helder uitgelegd waarom hij dat niet heeft gedaan.’
Na de staatsgreep heeft Arron een tijd in de gevangenis gezeten. Hoe is hij daardoor beïnvloed?
‘In de gevangenis heeft Arron verschrikkelijke dingen meegemaakt. Zo is hij voor een vuurpeloton gezet. Het bleek een schijnexecutie. Daarnaast werd hij beschuldigd van corruptie, maar Bouterse en de zijnen konden niets bewijzen. Dat was een zware slag voor ze. Na zijn vrijlating mocht hij lange tijd geen politieke activiteiten ontplooien. Volgens zijn huisarts en zijn vrouw heeft hij geen trauma aan zijn gevangenschap overgehouden. Wel had deze tijd een negatieve weerslag op zijn gezondheid.’
In 1987 waren er, voor het eerst in tien jaar, verkiezingen in Suriname. Arron werd een van de grote winnaars, en hij werd vice-president in de nieuwe regering. Toch was Bouterse nog nadrukkelijk aanwezig. Hoe was het voor Arron om na zijn comeback rekening te moeten houden met Bouterse?
‘Dat vond hij noodzakelijk. Bovendien wilde hij zich revancheren voor de dingen die voor 1980 fout waren gegaan, denk ik. Leuk was overigens anders. Tegenover de militairen moest Arron altijd heel voorzichtig optreden. Het frappante is dat hij in die periode beste vrienden werd met zijn voormalige tegenstander, oppositieleider Lachmon, maar die twee waren natuurlijk op elkaar aangewezen. Het waren allebei mannen die de rechtsstaat en de democratische orde wilden herstellen. Samen konden ze een tegenwicht vormen tegen Bouterse.’
In 1990 werd de regering waarin Arron vice-president was afgezet tijdens de zogeheten ‘telefooncoup.’ Hoe verging het Arron hierna?
‘Arron wist dat zijn glorietijd voorbij was, en wilde binnen zijn partij, de Nationale Partij Suriname (NPS), het stokje overdragen. Hij was toen nog steeds partijvoorzitter. Tussen zijn aankondiging om op te stappen en zijn daadwerkelijke vertrek zat wel wat tijd. Hij durfde nog niet. Er was het nodige tumult binnen de partij; er waren bijvoorbeeld mensen die met de Nationale Democratische Partij van Bouterse wilden samenwerken. Daar zag hij geen heil in. Pas toen het hem was gelukt de partij in rustiger vaarwater te krijgen, droeg hij zijn partijvoorzitterschap over. Dat was in 1993. Zijn opvolger werd Ronald Venetiaan. Daarna wilde Arron nog veel voor de partij betekenen, maar meer vanuit een adviserende rol. Toch kon hij het niet laten om af en toe weer in de schijnwerpers te treden. Hij genoot simpelweg te veel van het politieke spel. Hij ging door, tot de laatste snik.’