Home Fout waren ze, allemaal fout

Fout waren ze, allemaal fout

  • Gepubliceerd op: 1 september 2000
  • Laatste update 29 mrt 2023
  • Auteur:
    P.W. Klein
  • 10 minuten leestijd

De jood Erich Klein, de vader van P.W.Klein, werd in 1942 naar Westerbork afgevoerd. Datzelfde jaar pleegde Kleins grootmoeder zelfmoord. Haar man was een enthousiaste nazi, die zijn rood-wit geëmailleerd, gouden partij-insigne, met in het midden het zwarte hakenkruis, zichtbaar trots op het revers droeg. Is er iemand die de twintigste eeuw kan begrijpen?

Ik doe het niet graag maar het moet maar: vertellen van de foute kant van mijn familie. Ook daar komen lijnen bijeen. Een zijlijn begint bij Eugen Ritter von Böhm von Bawerk (1851-1914), medegrondlegger van de Oostenrijkse school in de economie. Hij geniet in vakkringen ook nu nog wereldbekendheid omdat hij wist waarom een mens rente aan de bank betaalt. Als student kreeg ik er nog meer dan me lief was van te horen. Het was – zoals gebruikelijk in de economie – te makkelijk om eenvoudig te zijn. Mensen geven doorgaans de voorkeur, aldus de ridder, aan een gulden in de hand boven een gulden later. Heb je geen gulden in de hand dan probeer je die te krijgen en moet je lenen – en daar betaal je dus graag interest voor omdat je toekomstige gulden je minder waard is. ‘Perspektivische Verkleinerung’, noemde hij dat. Dat was een kwestie van subjectieve waardering. Zo maakte de Oostenrijkse school korte metten met de objectieve waardeleer van Karl Marx.

Het was natuurlijk geen toeval dat toen de hele Wiener Moderne in de ban was van de individuele, subjectieve expressie van het bewuste en onbewuste bestaan van de mens. Was het niet juist deze vrije ongebondenheid van de mens die zin en waarde gaf aan zijn leven, dat tezelfdertijd daardoor niet anders dan tragisch kon zijn? Freud en Adler in de psychiatrie, Schnitzler, Rilke en Von Hofmannsthal in de letteren, Bruckner, Mahler en Schönberg in de muziek, Kokoschka, Klimt en Schiele in de schilder- en tekenkunst zijn er wat voorbeelden van. Opvallend veel joden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Maar de ridder, die ook een paar keer fungeerde als minister van Financiën, was vrij van joodse smetten. Zijn dochter Mitzi legde de hand op mijn oudoom Wladi. Tezamen verwekten ze Burgi, die in 1944 bij Arnhem als officier in de Waffen-SS is gesneuveld. Volgens mijn ouders was Mitzi mollig en mooi, maar hysterisch en neurotisch; oudoom Wladi daarentegen mager en lelijk. Hij leed aan chronisch zelfmedelijden. Burgi heeft nooit willen deugen. Mitzi, Wladi en Burgi… Kun je het Oostenrijkser bedenken? Fout waren ze in de bruine tijd, allemaal fout.

De moeder van mijn moeder was een oudere zus van Wladi, net als Lonny, Milly en Nelly, die de hypochonder na de dood van Mitzi tot zijn eind toe liefdevol koesterden en verzorgden. Mijn moeder noemde haar tantes met een onvertaalbaar woord Bissgurrn. ‘Hellefeeksen’ komt in de buurt. Toen de Tweede Wereldoorlog was afgelopen liet mijn moeder tegen haar zin haar hart spreken. Ze stuurde de hongerende hellefeeksen voedselpakketten, aangevuld met lekkere hapjes en kleren. Bovendien mochten ze gratis wonen in het huis dat mijn moeder had geërfd zodra ze dat althans in 1948 had teruggekregen. Het was haar wegens ‘jüdische Versippung’ pardoes afgepakt door de Fond der Deutschen Mutter. Die had het doorverkocht aan een nazi. Als er reparaties voor de deur stonden, vroegen de verarmde Bissgurrn geld. Als tegenprestatie stuurden ze ons Günther, de zoon van Burgi, op het dak. Ik herinner aan wat ik de vorige keer schreef. Hij wou er met mijn van nature hoogblond lief vandoor. Ik herinner er ook aan dat ik dat heb verijdeld. Zou hij nog leven? Zo langzamerhand zou ik hem dat niet misgunnen. Mijn voormalig lief woont nu in Amerika, wettelijk gescheiden van ons schoolvriendje tot wie zij zich had gewend nadat het tussen ons toch mis was gelopen. Zij is nog steeds hoogblond, zij het niet langer van nature. Ach, alles gaat over en voorbij.

Fluitende longvis

Mijn grootmoeder, de moeder van mijn moeder, had in de nacht van 7 op 8 september 1942 ‘Selbstmord durch Leuchtgas’ gepleegd, zoals de overlijdensacte vermeldt. Ze was, achteraf gezien, altijd wat onevenwichtig geweest. Vanwege haar niet te beheersen, gierende slappe lach heette mijn grootvader haar op gezette tijden pfeifender Lurch – dat is Oostenrijks voor fluitende longvis. In 1942 viel er niets meer te lachen. Men vond haar levenloos ’s ochtends te 8 uur 15. Ik zat op schoot bij mijn moeder toen ik het hoorde. Ik voel als het ware nog nu mijn warme dikke tranen. Ik begrijp nog steeds niet dat ik mijn vier jaar oudere zus, die toch haar liefste lieveling was, niet heb zien huilen. Wel denk ik nu dat mijn intussen ook al gestorven zus haar verdriet eenzaam heeft beleefd. Tussen de papieren van mijn grootmoeder ligt een briefje dat mijn zus haar in keurig gespitst, gotisch letterschrift (dat leerden we toen) in 1937 als Nieuwjaarswens had geschreven:

Liebe Gromu,

Soviel Stern am Himmel stehn

Soviel gute Jahr sollst sehn.

Het zijn dus nog geen zes jaar geworden. Goed waren ze niet. Van mijn hand bevindt zich in het archief alleen een blad met een ondoorzichtige kriebelkrabbel. Een zorgzame hand heeft daarbij aangetekend dat het een varken, een hoefijzer, een klavertjevier en een gestipte paddestoel betreft. Als beeldend kunstenaar heb ik nog minder talent dan Adolf Hitler. Mijn geluksrunen hebben trouwens ook hun uitwerking gemist.

Mijn grootmoeder – Henriette of Hetty geheten – was van oorsprong Duits. Zij was geboren op 2 juli 1877 in het landelijke dorpje Simmern op de Hunsrück tussen de Moezel en de Rijn bij Koblenz in de Palts. Maar haar goldende Jugendzeit, zoals ze dat noemde, beleefde ze in de stad Steinach in Thüringen. Later is ze met haar ouders naar de metropool Wenen verhuisd. Ik kan alleen raden naar de achtergronden van deze trek. Die sloot aan bij de stedelijke industrialisatie van toen. Haar vader, de instrumentmaker Heinrich Arlow, was ook chemicus en blijkbaar een verdienstelijke. Men heeft me althans verteld dat hij een veiligheidslucifer had uitgevonden. Zijn voorouders waren nog op het platteland werkzaam geweest als degelijke ambachtslui.

Van moederskant stamde mijn grootmoeder af van houtvesters en boswachters, zeer Germaanse beroepen, met de, zeer Germaanse, naam Eichhorn. Dat alles sloot een beetje bloedschande niet uit. Als enigszins belegen maagd van tegen de dertig trouwde mijn oudtante Nelly (de zachtste van de drie feeksen) in 1900 met haar 22 jaar oudere oom, de weduwnaar Christian Eichhorn. Hij stierf in 1916. Zij volgde hem een halve eeuw later. Kinderloos. Ik weet dat allemaal omdat mijn moeder, dankzij nauwkeurig, duur genealogisch onderzoek hartje oorlog, het Gauamt für Sippenforschung van de NSDAP te Wenen vanuit Nederland het bewijs leverde dat zijzelf niet was besmet met Semitisch bloed. Het Gauamt wilde dat wel aannemen – althans tot 1 januari 1945. Ik denk niet dat het zich daarna nog indringend met de kwestie bezig heeft gehouden. Ook de heer L. ten Cate te Apeldoorn, Referent für Abstammungsfragen van het goed-Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken, had zich blijkens zijn brief nr. 302-F-722- EM van 1 april 1943 tegen betaling van de leges van vijf gulden en vijftig cent ervan laten overtuigen dat zij zuiver op de graat was. Mijn vader daarentegen moest zich op de kop af drie weken later melden bij SS-Hauptsturmführer Aus der Fünten van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung aan het Adama van Scheltemaplein te Amsterdam om zijn provinciale verblijfsvergunning op te halen. Eerder al had de Hauptsturmführer hem vrijgesteld van de arbeidsinzet. Het een noch het ander is lang van kracht gebleven. Het baatte mijn vader niet dat de hoogeerwaarde dominee J.H. Grottendieck te ‘s-Gravenhage, namens de landelijke kerkorganisatie en ook de Goudse kerkenraad officieel – zij het ten onrechte – had verklaard dat hij toch heus een trouw en goed lidmaat der Evangelisch-Lutherse Gemeente was.

Mijn grootmoeder was te Wenen terechtgekomen in de Enghertstrasse bij het station aan de Praterstern. Aan de overkant van het spoor woonde in de Parzmanitengasse, op enkele honderden meters afstand, Emil Josef von Jeckl (1874). Hoe zouden ze elkaar hebben leren kennen? Hoe is dat verder gegaan? Nou ja, ze zijn getrouwd in augustus 1897. Van hun huwelijksdag resteert mij een inmiddels geëlektrificeerde petroleumlamp van lichtblauw porselein met gouden randjes en grote, tamelijk afschuwelijke, kleurige bloemen.

Van mijn grootvader erfde ik een zijden borduursel, dat de nonnetjes van Split in 1881 hadden gemaakt voor het huwelijk van kroonprins Rudolf met de Belgische prinses Stefanie. Naar bekend leed ook Rudolf aan de Oostenrijkse ziekte. In 1889 schoot hij zich omwille van het baronesje Maria Vetsera – en om andere (betere) redenen – in kasteel Mayerling een kogel door het hoofd. Mijn overgrootvader, die in zijn dienst stond, heeft het prachtige borduurwerk uit de boedel meegekregen (of meegenomen dan wel gestolen). Het hangt nu in sterk verbleekte staat in mijn eetkamer te Leiden. De mannelijke voorouders van mijn grootvader – officiers- en ambtenaarsvolk – kwamen uit Zagreb in Kroatië en dat soort buitenplaatsen, de vrouwelijke uit de contreien van Bohemen en Moravië. De namen der laatsgenoemden hebben een on- Germaanse, ja zelfs wat Slavische klank: Kovacz, Geladsky, Radinovi . Maar vooruit. Dat was nou eenmaal de Donau-monarchie.

Mijn grootmoeder was nog in de zomer van 1942 bij ons op bezoek geweest. Mijn moeder, zo is me later uit brieven gebleken, wou graag dat ze bleef maar er was geen houden aan geweest. Een maand voor haar zelfmoord ging ze terug naar huis. Waarom? Daar wachtte, behalve de nazi’s, niets en niemand. Mijn grootvader was op 16 december 1940 na zwaar lijden gestorven aan maagkanker. Mijn moeder en ik hadden door het verduisterde nachtelijke Duitsland terug mogen rijden om in het ziekenhuis afscheid van hem te nemen. Ik kreeg er heerlijke ziekenhuiskost, die ik onmogelijk door de keel heb kunnen wurgen. Mijn vereenzaamde grootmoeder moet hem erg hebben gemist. Samen waren ze in 1939, enkele weken voor het uitbreken van de oorlog, bij ons in Gouda op bezoek geweest. Bij hun vertrek stonden we allemaal op het perron in Utrecht. Terwijl de stoomtrein met veel gesis wegrolde, haalde Grova zijn gebit uit de mond om er zo lang mogelijk uit het coupéraampje gedag mee te zwaaien. Hij was de aardigste opa in Europa. Bij het kammen van zijn haar goot ik stromen water over zijn hoofd om er beter de slag in te krijgen. Ook mocht ik zijn knobbelvoeten masseren. Hij haalde herinneringen op aan het beleg van Wenen, toen hij met een enkele sabelhouw een Turkse ruiter had doorkliefd. Dat was anno 1683. ‘Und zur Rechten und zur Linken sah man einen halben Türken sinken’, las ik jaren later bij Börris von Münchhausen. Ook had mijn grootvader Napoleon zijn eerste grote nederlaag bezorgd. Dat was in 1809 bij Aspern gebeurd, vlak in de buurt van ons dorp in Oostenrijk.

Nu had Grova inderdaad een gala-uniform, een driekante steek en een sabel. Bovendien droeg hij het Ritterkreuz des Verdienstordens. Dat had – vreemd genoeg – allemaal te maken met zijn vreedzaam bestaan als Postsparkassenbeamte (Inspektor en later zelfs wirklicher Amtsrat) – tot 1918 een kaiserlich und königlich beroep. Ik herinner me het bezoek dat ik met hem aan het lunapark de Prater heb gebracht. Ik kreeg een kanarie mee naar huis. Als je het rietje rondzwaaide, waaraan het vogeltje vastgebonden was, piepte het uit alle macht. Daar kon onze woeste Hector, een voor vreemden uiterst kwaadaardige kruising tussen herder en wolfshond, niet tegen. Hij werd er goed gek van. Grova kon het natuurlijk niet laten. Hector hapte grommend en blaffend toe – uiteindelijk met succes. Overal lagen gele plukken papier-maché. Dat was tranen met tuiten geblazen.

Grova was een enthousiaste nazi, die zijn rood-wit geëmailleerd, gouden partij-insigne, met in het midden het zwarte hakenkruis, zichtbaar trots op het revers droeg. Is er iemand die de twintigste eeuw kan begrijpen? Enfin, de zoektocht gaat verder.