Home Emmer vergeet zijn eigen boek

Emmer vergeet zijn eigen boek

  • Gepubliceerd op: 24 september 2021
  • Laatste update 12 okt 2021
  • Auteur:
    Bas Kromhout en Amber Heemskerk
  • 6 minuten leestijd
Emmer vergeet zijn eigen boek

Historicus Piet Emmer deed onlangs in het tv-programma Propaganda een uitspraak die alom voor verbijstering en verontwaardiging heeft gezorgd. Het brandmerken van slaven zou door hen als iets positiefs zijn ervaren. Deze bewering is des te eigenaardiger omdat Emmer zich in zijn boek veel genuanceerder uitlaat. Maar dat lijkt iedereen te zijn vergeten – inclusief de man zelf.

Het KRO-NCRV-programma Propaganda, dat volgens de makers op zoek gaat naar ‘desinformatie en fakenews’, besteedde in de uitzending van 16 september aandacht aan Piet Emmer. Verslaggever Charisa Chotoe interviewde de bijna 77-jarige emeritus hoogleraar en wist hem de uitspraak te ontlokken dat hij denkt dat slaven die werden gebrandmerkt het gevoel hadden dat ze ergens bij hoorden. De programmamakers hadden hun punt gemaakt: Emmer bagatelliseerde het slavernijverleden en gaf ‘een eigenzinnige interpretatie van de feiten’. Case closed.

Of toch niet? Het gekke is dat dezelfde Piet Emmer in zijn bekende boek Geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel veel genuanceerder is. Op pagina 181 staat:

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘In de loop van de achttiende eeuw werd het brandmerken voor de tegenstanders van de slavernij een van de vele bewijzen dat de planters hun slaven onmenselijk behandelden. De pro-slavernijlobby reageerde hierop met de bewering dat de slaven het brandmerken juist als een voorrecht ervoeren. Het ingebrande merkteken zou het feit symboliseren dat de slaven ergens bij hoorden.’

Piet Emmer

De pro-slavernijlobby is dus de afzender, schrijft Emmer, en we weten allemaal dat die niet te vertrouwen is. In een voetnoot verwijst hij naar het proefschrift van zijn voormalige promovendus Ruud Beeldsnijder uit 1996. Hierin staat een passage over de pro-slavernijlobbyist van dienst: de achttiende-eeuwse landbouwkundige Anthony Blom, die het brandmerken beschreef als was het een communiefeestje. Beeldsnijder behandelt deze bron met de nodige scepsis, en hetzelfde geldt dus voor Emmer.

Althans, in zijn boek. Waarom verdween die kritische distantie in het interview met Propaganda? Had het iets te maken met de dynamiek tussen de historicus en de journalist?

Chotoe sneed het onderwerp aan met een stelling: ‘U schrijft in uw boek […] dat slaafgemaakten geen bezwaar hadden tegen een brandmerk.’ Maar dat is helemaal niet wat er werkelijk in het boek staat. Emmer corrigeerde haar dan ook. Hij zei dat er verschillende meningen over waren, en vervolgde:

‘Ik heb ook een promovendus gehad die gekeken heeft naar dat brandmerken en zei: “Ja, het betekende […] dat de Afrikaan die gebrandmerkt werd […] het gevoel had: ik behoor ergens bij. Ik kan hier voldoende voedsel krijgen, ik kan onderdak krijgen. Ik hoor ergens bij, ik ben niet zomaar een individu. Ik heb geen idee of dat waar is…’

Emmer legde, zonder zijn naam te noemen, Beeldsnijder iets in de mond. Hij hield echter een slag om de arm wat betreft de betrouwbaarheid van de informatie. Maar daar nam Chotoe geen genoegen mee. Zij interrumpeerde onmiddellijk: ‘Maar het staat wel in uw boek, hè?’ (wat dus niet zo is). Vervolgens ging het verder:

Emmer: ‘Het is een mogelijkheid.’

Chotoe: ‘Waarom schrijft u het dan op die manier op in uw boek en niet zo genuanceerd als u het nu tegen mij zegt? U weet het namelijk niet zeker, dat het zo is.’

Emmer: ‘Nee dat is juist. En ik dacht dat ik in mijn boek ook meldde dat dit […] niet mijn eigen mening was, maar van iemand die ik als het ware kopieer. De mening van de man die dat uitgevonden heeft. En ik heb het doorgegeven omdat het me inderdaad een mogelijkheid lijkt, ja.’

Chotoe: ‘U dacht dat ze door dat brandmerk dachten: […] dan hoor ik ergens bij?’

Emmer: ‘Precies.’

Chotoe: ‘Dat dacht u?’

Emmer: ‘Dat denk ik, ja.’

Einde interview. Van de nuance die Emmer eerst nog probeerde aan te brengen, was in de kortste keren niets meer over. Waarom? Kon Emmer zich niet goed herinneren wat hij in zijn boek had opgeschreven? Werd hij overrompeld door de interviewer, die wél zeker leek van haar zaak – hoewel zij zijn boek verkeerd parafraseerde? Voelde hij zich soms geprovoceerd om een stelling te betrekken die hij daarvóór helemaal niet had?

Het werd allemaal nog wonderlijker toen Emmer een paar dagen na de uitzending een verklaring plaatste op het weblog van journalist Syp Wynia. Daar beweert hij: ‘In mijn boek leg ik uit, dat dit voor de nieuwe slaven op de plantages een “rite de passage” was. Het brandmerk deed de slaven beseffen dat ze eindelijk ergens bij hoorden […]’ Emmer geeft nu dus zelf een foutieve voorstelling van wat er in zijn eigen boek staat.

Hoe is hier nog chocola van te maken? Gelooft Emmer inmiddels toch de pro-slavernijlobby, is hij te trots om zijn woorden terug te nemen, of laat zijn geheugen hem echt in de steek?

Eén ding is maar weer eens aangetoond: het boek is dikwijls beter.

 

Reactie Piet Emmer middels ingezonden brief:

In het Historisch Nieuwsblad publiceerden Bas Kromhout en Amber Heemskerk onlangs een bijdrage onder de titel “Emmer vergeet zijn eigen boek”. De bijdrage bespreekt een aflevering van het tv-programma “Propaganda “, waarin zowel Alexander Pechthold als ik belachelijk werden gemaakt. Pechthold werd gekapitteld omdat hij beweerde dat er veel jonge mensen voor het theoriegedeelte van hun rijexamen zakken en hij schreef dat toe aan het feit dat de huidige generatie niet meer is gewend iets uit het hoofd te leren (daarover kan ik als oud-docent ook een lied zingen). Ik werd belachelijk gemaakt omdat ik in mijn Geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel had beweerd dat het brandmerken van de slaven bij hun aankomst op de plantages óf als een barbaars gebruik kan worden gezien óf als een “rite de passage”, die de nieuw aangekomen slaven misschien wel konden waarderen.  Aan uitleg van deze tweede interpretatie was geen behoefte, want nuances verstoren het simpele zwart-wit beeld, waarin het programma excelleert. Omdat de lezers van het Historisch Nieuwsblad daar wellicht anders over denken, volgt hier alsnog die toelichting.

Dat de Afrikanen het brandmerken misschien wel positief beoordeelden, baseer ik op het proefschrift van Ruud Beeldsnijder, die de achttiende-eeuwse ervaringsdeskundige Anthony Blom citeert, planter en landbouwkundige te Suriname. Blom beschrijft dat vóór het aanbrengen van het brandmerk (ter grootte van een duim) de desbetreffende plaats op de huid eerst van dik kaarsvet moest worden voorzien. Ook meldt hij dat het brandmerken onderdeel was van een feestelijk ritueel, waarbij de plantageleiding aan de nieuwkomers geschenken uitdeelde om hen duidelijk te maken dat ze op hun bestemming waren aangekomen. Dat was wel nodig, want de meesten hadden een vreselijke reis achter de rug. Eerst in Afrika honderden kilometers lopen van slavenmarkt naar slavenmarkt, dan de verkoop aan een Afrikaanse makelaar aan de kust, dan aan een slavenschip en tot slot aan een plantage. Door die vele wisselingen hadden de slaven de indruk gekregen nergens meer bij te horen en anno 2021 onderschatten wij de behoefte onder Afrikanen om deel uit te maken van een collectief. In Afrika kon een ongebonden individu worden gekidnapt, verkocht, tot slaaf gemaakt of gedood worden. Alleen als slaaf, slaveneigenaar of dorpsbewoner kon je op bescherming rekenen. Dat maakt het begrijpelijk waarom de slaven op sommige plantages de leiding hielpen om de overvallen van de marrons af te weren en waarom de slaven de kapitein van hun slavenschip ontzetten, toen hij door een aantal matrozen werd belaagd.

Dat de Afrikanen in Afrika gewend waren diepe littekens aan te brengen op de zijkant van hun schedel, voorhoofd, wangen en borst om te laten zien tot welke groep ze hoorden, maakt het bovendien aannemelijk dat ze een brandmerk ook zo interpreteerden. Uiteraard blijft dat brandmerken in onze ogen een barbaars gebruik.