Home Een halve eeuw strijd tussen beleidsmakers en scholen

Een halve eeuw strijd tussen beleidsmakers en scholen

  • Gepubliceerd op: 2 september 2002
  • Laatste update 31 mrt 2023
  • Auteur:
    Geertje Dekkers en Hasan Evrengun
  • 10 minuten leestijd
Een halve eeuw strijd tussen beleidsmakers en scholen

Na vijftig jaar onderwijshervormingen waren leraren in 2002 toe aan rust. Mammoetwet en basisvorming doorbraken het standenonderwijs, maar dat ging wel ten koste van het niveau. Gelukkig is de onderwijspraktijk altijd weerbarstiger gebleken dan de plannen uit Zoetermeer: `Docenten bleven in de praktijk gewoon doorgaan met hun oude manier van lesgeven.’

Met fusies, basisvorming en studiehuis nam de onrust onder leraren, leerlingen en ouders eind jaren negentig toe. Na de eeuwwisseling heeft het lerarenkorps te maken met hoge werkdruk, slechte betaling, bovengemiddeld ziekteverzuim en vergrijzing. De vraag is echter of de problemen het gevolg zijn van de vernieuwingsdrift van beleidsmakers of dat hun onderwijshervormingen nu juist een panacee zijn voor de kwalen. Leraren denken het eerste, beleidsmakers het tweede, blijkt uit een terugblik op honderd jaar onderwijshervorming.

Ook rond de vorige eeuwwisseling werd gesproken over de `chaotische toestand’ in het middelbaar onderwijs. Discussies over het onderwijsbeleid waren aan de orde van de dag en er werden plannen gesmeed om de problemen het hoofd te bieden. Sinds de onderwijswet die Thorbecke in 1863 invoerde was het onderwijs ingericht naar de klassenmaatschappij zoals die in Nederland bestond: hbs en gymnasium voor de hogere burgerij en intellectuele elite, die voorbereid werden op een universitaire studie; middelbare meisjesschool (mms) voor burgermeisjes die later ontwikkelde echtgenotes en moeder werden, en beroepsopleidingen voor handel, nijverheid en ambtenarij. Een algemene vorming voor alle kinderen na de basisschool bestond niet.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In 1898 al pleitte de pedagoog J.H. Gunning voor een pedagogisch verantwoord onderwijssysteem met aandacht voor de psychologische ontwikkeling van het kind. Maar na de gelijkschakeling van het openbaar en bijzonder onderwijs in 1917 bleef de discussie over verandering van onderwijs steken. De vraag hoe een brede algemene vorming en strikt intellectuele vorming te combineren waren werd niet beantwoord. Ook was als gevolg van de Schoolstrijd elke staatsbemoeienis met het onderwijs verdacht.

Mammoetwet

Na de Tweede Wereldoorlog zagen in korte tijd diverse hervormingsinitiatieven het licht. De noodzaak van hervorming werd algemeen erkend, maar over de manier waarop deze gestalte moest krijgen was veel discussie. Reformpedagogen als Kees Boeke vonden dat algemene en sociale vorming de leidraad voor het onderwijs moest worden, in plaats van kennisoverdracht en intellectuele vorming. Ze werden hierin gesteund door onderwijsminister Gerardus van der Leeuw, die in 1946 de Vernieuwingsraad instelde. Hun plannen leidden tot een confrontatie met lerarenorganisaties van hbs en gymnasium, die pedagogisering van het onderwijs gelijkstelden met nivellering en verlies van autonomie.

In dezelfde periode presenteerde oud-onderwijsminister Gerrit Bolkestein zijn Schema van de organisatie van het onderwijs. Hierin pleitte hij voor de invoering van een vierjarige algemene middelbare school naast een zesjarig lyceum van hbs en gymnasium. Nieuw was de invoering van één brugklas voor al deze schooltypen. Bolkesteins Schema was geschreven in opdracht van minister Van der Leeuw, maar het ministerie was zo hevig verdeeld over de uitwerking dat besloten werd het op persoonlijke titel van Bolkestein naar buiten te brengen. Met het aantreden van een nieuw kabinet in 1946 verdwenen Van der Leeuw en zijn Vernieuwingsraad van het toneel, en met hen ook de plannen.

Onder de opvolger van Van der Leeuw, de KVP’er J.J. Gielen, brak een korte periode van rust aan, waarin onderwijsvernieuwing een lage prioriteit had en angst voor `staatspedagogiek’ groot was. Die werd in 1951 doorbroken door onderwijsminister Rutten met zijn Onderwijsplan: overdracht van kennis, kunde en vaardigheid was niet langer meer de basis van het onderwijs, aldus Rutten. Het moderne onderwijs moest qua leerstof en lesmethode beter aansluiten bij de `psychische geaardheid’ van het kind. De invoering van een Algemene Middelbare School zou het sluitstuk worden van het Onderwijsplan: een vierjarige middelbare opleiding, afgestemd op de eisen van de arbeidsmarkt en gericht op persoonlijkheidsvorming van de leerling.

Het was minister Cals die uiteindelijk de knoop zou doorhakken en met een combinatie van de plannen van Rutten en Bolkestein tot een eigen voorstel kwam. Dit plan, beter bekend als de Mammoetwet, werd in 1968 ingevoerd. De hbs werd opgesplitst in een vijfjarige havo (Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs) en een zesjarig vwo (Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs). Met de mavo (Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs) kwam er een nieuwe vierjarige middelbare school bij. De vakgerichte opleidingen bleven behouden, net als het gymnasium (binnen het vwo).

Maakbare school

Stijn Kuitenbrouwer (64), nu gepensioneerd, was vanaf 1963 werkzaam in het middelbaar onderwijs: eerst als leraar Nederlands, later als conrector op het Bonifatius College in Utrecht. `Met de Mammoetwet kwam de brugklas. Het idee was dat de leerlingen na een gezamenlijk eerste jaar zouden uitwaaieren naar havo of atheneum. Maar al snel bleek dat dit niet werkte. Het niveauverschil tussen de leerlingen was te groot.’

Een ander idee achter de Mammoetwet was democratisering van het onderwijs. Voor de leraren was dat wennen, vooral op het gymnasium. Kuitenbrouwer: `De oude gymnasiasten hadden van huis uit meer bagage meegekregen. Bij de lichting leerlingen van na de Mammoetwet merkte je wel verschil. Waar je leerlingen had die gewend waren kranten als de NRC te lezen kreeg je nu opeens kinderen in de klas die thuis hooguit het Stadsblad inkeken.’ De angst voor nivellering die leraren uitspraken bij de plannen van de Vernieuwingsraad werd met de Mammoetwet werkelijkheid. Het was de prijs die leraren moesten betalen voor het succes van de plannenmakers.

De Wet op het Voortgezet Onderwijs was de moeder aller hervormingsplannen en leek een lang leven beschoren. Maar de beleidsmakers zelf beslisten anders. De wet werd ingevoerd toen de babyboomers op de middelbare school zaten en het aantal scholieren dramatisch toenam. De onderwijsbegroting verveelvoudigde en bij het departement groeide het aantal ambtenaren. Een nieuw leger van onderwijssociologen, pedagogen en andere deskundigen boog zich in allerlei commissies over nog meer hervormingen van het Nederlandse onderwijs.

In de jaren zestig en zeventig politiseerde de discussie. Kuitenbrouwer: `PvdA-idealen als spreiding van kennis, macht en inkomen werden de thema’s.’ Al deze idealen kwamen samen in de plannen van onderwijsminister Jos van Kemenade voor de middenschool, die het standenonderwijs definitief moest doorbreken. Op de middenschool zouden leerlingen de eerste drie jaar gezamenlijk hetzelfde programma doorlopen, ongeacht verschillen in capaciteit en achtergrond. Het gelijkheidsideaal van de sociaal-democraten moest en zou er bij het onderwijs in worden geramd, al zou dat leiden tot een lager onderwijsniveau. Adri Baks (54), scheikundedocent op het Jac. P. Thijsse College in Castricum, herinnert zich een van de experimentele middenscholen in de al even nieuwe Bijlmer: `Beide experimenten zijn een zachte dood gestorven.’

De discussie over de maakbare school met maakbare leerlingen duurde voort tot in de jaren negentig. Ondertussen werd een deel van dit ideaal in de praktijk al gerealiseerd als gevolg van teruglopende aantallen scholieren. In de strijd om te overleven lieten scholen steeds zwakkere leerlingen toe en ontwikkelden methodes om ze door het eindexamen heen te loodsen. Er ontstonden verlengde brugklassen en de naschoolse bijles kwam op.

Blijkbaar realiseerden de beleidsmakers zich niet dat deze maatregelen niet geboren waren uit idealisme, maar uit pure noodzaak. Anders was de basisvorming er nooit gekomen. De basisvorming werd ingevoerd in 1993 en was volgens velen een slap aftreksel van de middenschoolplannen van Van Kemenade. In het kader van de gelijkheid moesten alle leerlingen na de basisschool nog drie jaar op hetzelfde niveau les krijgen. Baks: `De basisvorming bleek een mislukking. Het idee om leerlingen zo lang mogelijk bij elkaar te houden ging niet op. De verschillen bleken te groot, en het niveau van het lesmateriaal was allerbelabberdst: voor mavo-leerlingen makkelijk, voor vwo-leerlingen een lachertje.’

Het gevolg was dat scholen steeds meer hun eigen gang gingen en zich voorzover mogelijk weinig aantrokken van de plannen in Zoetermeer. Baks: `Docenten bleven in de praktijk gewoon doorgaan met hun oude manier van lesgeven.’

Mondige consumenten

Degenen voor wie al deze veranderingen bedoeld waren, veranderden ondertussen zelf ook. Arthur Weghorst (39) geeft vanaf 1989 geschiedenisles op de Petrus Canisius Mavo in Gouda. Hij zegt: `Leerlingen zijn harder onder elkaar, en zetten zich meer tegen mij af. Je moet meer macht uit de kast halen. Je merkt de gevolgen van echtscheiding en individualisering. Ik ben meer opvoeder dan vroeger. Voor leerlingen is school niet meer een van de belangrijkste dingen. Ze zijn veel meer bezig met baantjes en geld verdienen.’

De nieuwe leerlingen zijn producten van de nieuwe ouders, die zich ten opzichte van de school opstellen als mondige consumenten. Kuitenbrouwer: `Ouders zijn net als leerlingen veel pragmatischer geworden. Scholen zijn voor hen een product, waar ze kritisch mee omgaan; ze klagen sneller als er iets misgaat. Door dit soort ontwikkelingen zijn scholen zelf ook veel professioneler geworden. Vroeger was iedere docent baas in eigen klas; zodra hij of zij de deur achter zich sloot, kon hij doen wat hij wilde. Tegenwoordig maken secties onderling afspraken, worden zaken netjes op papier vastgelegd en krijgen ouders daar inzage in.’

Beleidsmakers wilden die kritische opstelling nog eens stimuleren met de hervorming die paradoxaal genoeg tot de meest grootschalige protesten heeft geleid: de Tweede Fase. De school moest voor bovenbouwleerlingen een studiehuis worden, waar leerlingen zelf leren nadenken en met hulp van de leraar kennis `ontdekken’. Op veel scholen verliep de invoering moeizaam. Kuitenbrouwer wijt dat in 2002 aan een structureel gebrek aan communicatie tussen de overheid en de scholen: `Tegenwoordig wordt alleen maar gepraat met schoolleiders, en dat zijn managers die ver van de praktijk af staan.’ Niet alleen leraren uitten hun bezwaren, ook de leerlingen kwamen al snel in opstand. Ze vonden de aansluiting met de onderbouw gebrekkig en de hoeveelheid stof in de bovenbouw te groot. Weghorst: `De leerlingen zijn aan het begin heel erg vrijgelaten; ze liepen stuk op die vrijheid.’

Kort na de Tweede Fase werd ook nog eens het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs ingevoerd: mavo en vbo gingen samen. Weghorst is niet erg te spreken over deze hervorming: `Ik vind het zonde dat een goed functionerend schooltype als de mavo is opgeofferd aan het imagoprobleem van het vbo-onderwijs. Op zich is het goed dat de wetgever ons dwingt te vernieuwen, want leraren zijn een volkje dat snel inkakt. Maar dan moet het wel duidelijk zijn wat je met die veranderingen wilt. Dat was hier volstrekt niet het geval.’

Veel leraren waren na de grootschalige veranderingen toe aan rust. Pim Fortuyn meende zelfs dat we maar beter terug kunnen keren naar de goede oude tijd, waarin nog degelijk klassikaal werd lesgegeven en kennisoverdracht voorop stond. Maar in het regeerakkoord dat zijn partijgenoten ondertekenden was daarvan niets terug te vinden. `Zonder een nieuwe verandering van het onderwijsstelsel in gang te zetten wordt binnen de bestaande structuren zoveel mogelijk ruimte geschapen voor eigen keuzen ten aanzien van de onderwijskundige aanpak en de gewenste klassenomvang,’ schreef het kabinet aan het begin van de eenentwintigste eeuw.

Daarmee erkende het de grote invloed die scholen en leraren in de praktijk van de afgelopen eeuw op de onderwijshervormingen hebben gehad. Hopelijk hebben de beleidsmakers een wijze les geleerd. Want volgens Adri Baks is de werkelijkheid weerbarstiger dan men op de burelen te Zoetermeer vaak denkt: `Beleidsmakers zijn afhankelijk van het lerarenkorps; als dat niet wil meewerken, komt er niets van terecht.’

Hervormingen in de twintigste eeuw

1900        invoering leerplicht

1917        einde Schoolstrijd, Wet op Bijzonder Onderwijs

1968        invoering Mammoetwet

1974        discussie over middenschool

1985        kleuterschool en lagere school worden basisschool

1993        invoering basisvorming

1998/1999        invoering Tweede Fase bovenbouw havo/vwo

1999        ontstaan vmbo

Meer over de hervormingen in het onderwijs in de jaren ’60.