Home De tijd gaat snel in Nijmegen

De tijd gaat snel in Nijmegen

  • Gepubliceerd op: 30 november 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Anton van Hooff

3 delen 304, 608 en 608 p. Inmerc, euro 85,00
Of ik mij Nijmegenaar voel? De enquêteur aan de telefoon laat me de keuze uit vier mogelijkheden: helemaal, tamelijk, een beetje en helemaal niet. Hoewel ik met Couperus kan zeggen: ‘Zo ik iets ben, dan ben ik Hagenaar’, gaan 43 jaar verblijf in Nijmegen niet helemaal aan iemand voorbij. Dus: ’tamelijk.’


Toen ik er als student ging wonen, had de Katholieke Volkspartij de absolute meerderheid in de gemeenteraad. Nijmegen was nog de stad die wemelde van de paters, broeders en nonnen. Het ‘monnikendam’ van toen is nu het ‘Havanna aan de Waal’ – de enige grote stad met een links stadsbestuur.

Zal Nijmegen dat predikaat houden? Liever verkoopt het zich als de Keizerstad of als de Oudste Stad van Nederland. In 1930 herdacht Nijmegen dat het 700 jaar stadsrechten had, in 2005 vierde het al zijn 2000e verjaardag – de tijd gaat snel in Nijmegen. Die leeftijd van 2000 jaar is een beetje willekeurig geprikt. En hoewel men officieel ‘2000 jaar leven in Nijmegen’ viert, waren er zelfs al eerder nederzettingen op de heuvelrug die bij Nijmegen tot aan de rivier reikt.

De potsierlijkheden die bij zo’n invented jubileum horen moesten door historici natuurlijk worden voorzien van een wetenschappelijk schaamschort, een geschiedenis van de stad. Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland vult een lang gevoelde leemte. Eindelijk beschikken we over een gedegen stadsbiografie. In drie kloeke delen worden respectievelijk de prehistorie en oudheid, Middeleeuwen en nieuwe tijd, en negentiende en twintigste eeuw systematisch beschreven. Per periode komen telkens de ruimtelijke ontwikkeling, de sociaal-economie, de cultuur en de politiek aan de orde.

Vooral de sociaal-economische hoofdstukken, waarvoor Paul Klep tekent, zijn een ‘blikopener’. De hoogleraar sociaal-economische geschiedenis van de Nijmeegse universiteit weet met data, grafieken en voorbeelden de kwetsbare bestaansbasis van Nijmegen in de laatste eeuwen bloot te leggen. De stad was als grensstad zeer afhankelijk van politieke en militaire wisselvalligheden. De aanwezigheid van een garnizoen gaf ook al geen solide grondslag aan de economie. En toen Nijmegen na 1874 eindelijk uit zijn benauwde veste mocht breken, profileerde het zich als woonstad: gedurende enkele decennia betrokken Indischgasten in groten getale de herenhuizen die aan brede bomenlanen verrezen.

Industrie werd als een gevaar voor het karakter van de stad geweerd. De bedrijven die zich na 1945 vestigden op de industrieterreinen – die laat werden aangelegd – waren vooral buitenvestigingen van grote concerns, wat betekende dat ze bij economische krimp zonder omhaal werden gesloten. Pas de diensteneconomie heeft Nijmegen een zekerder bestaan gegeven.

Het onderwijs is nu de belangrijkste nijverheid van de stad. De vestiging van de universiteit in 1923 was achteraf gezien het omslagpunt, al duurde het tot de laatste decennia van de twintigste eeuw voordat Nijmegen zich zijn nieuwe aard volledig realiseerde. De aanwezigheid van veel onderwijsvolk zorgt ook voor de linkse neigingen in de stad.

De auteurs, stuk voor stuk uiterst deskundig op hun deelterrein, maken niet helemaal hun belofte waar om ook de ontwikkelde leek aan te spreken. Sommige stukken zijn gewoon te lang en te gedetailleerd. Het eerste deel, dat ik gezien mijn klassieke achtergrond met bijzondere interesse las, lijdt bij al zijn inhoudelijke kwaliteit aan archeologische onhebbelijkheden.

Kamers heten steevast ‘vertrekken’, opstaande muren ‘opgaand muurwerk’, en niet iedere lezer zal zich iets kunnen voorstellen bij ‘aardewerkspectrum’. De vele afmetingen die worden gegeven, zeggen misschien archeologen iets, maar de normale lezer heeft veel meer aan aanduidingen als ‘zo groot als een voetbalveld’. Ook heeft de tekst warempel foutjes in het Latijn en in de historische feiten (Constantijn maakte het christendom niet tot staatsgodsdienst; dat was Theodosius).

Nog enkele kritische kanttekeningen. Het werk had van mij nog wel wat rijker geïllustreerd mogen zijn. Voor de ontsluiting van de omvangrijke tekst schieten de personenregisters echt tekort. En soms fronste deze lezer de wenkbrauwen als de auteurs hun historische stiel van verklaring vergeten en met ‘helaas’ en ‘gelukkig’ een oordeel geven over bepaalde ontwikkelingen. Waarschijnlijk zijn ook zij in de loop der jaren toch ’tamelijk veel’ Nijmegenaar geworden.

Anton van Hooff is universitair hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Universiteit Nijmegen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.