De Amerikaanse miljardairszoon Michael Rockefeller verdween op 19 november 1961 in de Arafurazee bij Nieuw-Guinea. Zijn lichaam werd nooit teruggevonden. Al gauw ging het gerucht dat hij slachtoffer was geworden van een rituele slachting door kannibalen. Journalist Carl Hoffman zocht uit wat er werkelijk met Rockefeller gebeurde. In zijn boek Wreed paradijs vertelt hij het verhaal van de Asmat: over koppensnellers, kannibalisme en kolonialisme.
Michael Rockefeller wilde die novemberochtend zwemmend de kust bereiken, omdat zijn boot was omgeslagen en stuurloos ronddobberde. Het betrof de oever van het grondgebied van de Asmat, een volk dat eeuwenlang zonder enig contact met de buitenwereld geleefd had.
Zoon van Nelson Rockefeller
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Rockefeller was 23 jaar oud toen hij naar Nieuw-Guinea reisde. Hij was de zoon van Nelson Rockefeller, gouverneur van New York en toekomstig vice-president van de Verenigde Staten. Rockefeller senior had in 1957 het Museum of Primitive Art in New York geopend, dat talloze kunstobjecten van ‘primitieve’ culturen over de hele wereld herbergde. Michael deelde zijn vaders fascinatie voor het exotische en trok naar de Asmat-regio om daar objecten te verzamelen.
‘Primitief’ was destijds een gangbare term om inheemse volkeren te beschrijven die niet de technologische ontwikkelingen en modernisering van ‘het westen’ hadden doorgemaakt.
“Het woord primitief is eigenlijk zelf heel primitief. Het doet de Asmat geen recht en heeft een neerbuigende bijklank”
Journalist Carl Hoffman (1960), die een aantal maanden bij de Asmat verbleef, is blij dat deze benaming nu achterhaald is: “Hun cultuur is heel complex, misschien niet in technologisch opzicht, maar zeker op het gebied van sociale organisatie, kosmologie en mythologie. Het woord primitief is eigenlijk zelf heel primitief. Het doet de Asmat geen recht en het heeft een neerbuigende bijklank.”
Hoffman hoorde het verhaal van Rockefeller voor het eerst tijdens een verblijf in Jakarta in de jaren tachtig, en het heeft hem nooit meer losgelaten.
In 1961 was het koppensnellen van de Asmat door de Nederlandse koloniale overheid verboden. De Nederlandse regering wilde Nieuw-Guinea graag behouden en ze moesten de internationale gemeenschap duidelijk maken dat ze de kolonie onder controle hadden. Ondanks het verbod bleef de drang naar koppensnellen bestaan, ook in 1961.
Koppensnellen en het heilige hoofd
Koppensnellen was volgens Hoffman belangrijk vanwege de heilige eigenschappen die de Asmat aan het hoofd toedichtten: “Het hoofd is als een vrucht in de natuur, daar bevindt zich de essentie, datgene wat ons mens maakt. Bij bepaalde initiatierites wordt het hoofd bij het kruis van de geïnitieerde gelegd, om de kracht van het hoofd te absorberen.”
Ongeveer een maand na Rockefellers verdwijning kreeg missionaris Hubertus von Peij een groep mannen uit het dorp Otsjanep op bezoek. Ze vertelden dat ze in zee iets hadden zien bewegen. Eerst dachten ze dat het een krokodil was, maar het bleek een blanke man te zijn. De mannen wisten niet wat ze met hem aan moesten. Uiteindelijk had een van de mannen de blanke man met een speer in zijn ribben gestoken. Later doodden ze hem en maakten ze een vuur. De botten van de man hadden ze onderling verdeeld.
Eerst dachten ze dat ze een krokodil hadden zien bewegen in zee, maar het bleek een blanke man te zijn
Dat de blanke Michael Rockefeller moest zijn geweest leed voor Von Peij geen twijfel. Hij rapporteerde het voorval aan zijn superieuren, maar kreeg van hen het bevel zich stil te houden. Nederland moest immers niet in een kwaad daglicht komen te staan, net nu minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns de Verenigde Staten ervan wilde overtuigen dat het beschavingsoffensief in Nieuw-Guinea goed op weg was. De officiële verklaring bleef dat Rockefeller was verdronken. De zaak verdween in de doofpot.
Volgens Hoffman hebben de Asmat Rockefeller vermoord om de balans te herstellen, nadat de Nederlanders een aantal Asmat hadden omgebracht. Een groep Nederlandse soldaten onder leiding van Max Lapré had in 1957 een bloedbad aangericht in Otsjanep, bij een strafexpeditie voor de onderlinge moordpartijen van de Asmat.
Geesten van voorouders
Het onderlinge doden was voor de Asmat een manier om de geesten tevreden te stellen. De blanken waren voor de Asmat geesten van hun voorouders. Dat deze voorouders nu zelf hadden gemoord was niet te bevatten. Een nieuw evenwicht kon alleen bereikt worden door Michael Rockefeller te doden. Hoewel Hoffman niet definitief kan bewijzen dat zijn versie van het verhaal de juiste is, wijst alles volgens hem in die richting.
De Asmat doodden Rockefeller niet alleen, volgens Hoffman aten ze hem ook op. Het eten van andere mensen is voor ons ondenkbaar, maar Hoffman legt uit waarom mensen eten voor de Asmat heel normaal was: “Kannibalisme is in vele opzichten de ultieme expressie van leven. Al het leven komt voort uit het eten van ander leven. Het eten van andere mensen mag dan voor ons een groot taboe zijn, voor de Asmat is het juist een uiting van leven, dat zonder de dood niet kan bestaan.”
Ondanks het kannibalisme lijken de Asmat volgens Hoffman meer op ‘de westerse mens’ dan we denken: “De mythologie en gebruiken van de Asmat, het christendom, de islam, het hindoeïsme – allemaal zijn het verschillende uitdrukkingen van dezelfde impulsen. Alle geloven gaan over hoe om te gaan met de grote, emotionele gebeurtenissen in het leven, zoals geboorte, volwassenheid, vaderschap of moederschap, ouderdom en de dood. De Asmat lijken heel ver van ons af te staan, maar ze staan ook voor deze levensvragen. Die vragen zijn onderdeel van ons mens-zijn.”
Meer lezen? Hoffmans boek Wreed paradijs. Koppensnellers, kolonialisme en de mysterieuze verdwijning van Michael Rockefeller is te koop in onze webshop.
Carl Hoffman bij de Asmat in Nieuw-Guinea