Home De Indonesische coup van 1965

De Indonesische coup van 1965

  • Gepubliceerd op: 31 oktober 2005
  • Laatste update 02 mei 2023
  • Auteur:
    Remco Raben
  • 20 minuten leestijd

In het najaar van 1965 werden zes Indonesische generaals van hun bed gelicht en vermoord. Een communistische coup, beweerde generaal Soeharto, de latere president. Hij liet de communisten ombrengen, waarbij de Verenigde Staten een handje hielpen. Maandenlang duurden de moordpartijen, waarbij naar schatting een half miljoen slachtoffers vielen.


In de nacht van 30 september op 1 oktober 1965 stopten in Jakarta vrachtwagens voor de deur van de zeven hoogste generaals in het land. De mannen werden van hun bed gelicht. Drie generaals verzetten zich en werden ter plekke gedood. Eén generaal, Abdul Haris Nasution, wist te ontkomen door over de tuinmuur te klimmen. Zijn adjudant werd abusievelijk meegenomen. De generaals – drie dode en drie levende – en de adjudant werden naar een terrein bij de vliegbasis Halim buiten Jakarta gebracht. De nog levende officieren werden daar vermoord en hun lijken werden in een put gegooid.

In de ochtend van 1 oktober bezetten troepen het Vrijheidsplein in Jakarta, het presidentieel paleis en het radiostation. De coupplegers maakten zich via de radio bekend als Gerakan 30 September: de ’30-Septemberbeweging’. Ze meldden dat ze een coup van generaals hadden voorkomen en kondigden de instelling van een revolutionaire raad aan. Het bericht klonk geïmproviseerd, alsof de coupleiders zelf door het verloop van hun actie waren verrast. 
           
Leider van de coup was luitenant-kolonel Untung, bevelhebber van de Presidentiële Garde, die werd gesteund door onder meer de luchtmacht. De leider van de communistische partij, Dipa Aidit, en leden van de communistische jongerenbeweging Pemuda Rakyat (‘Volksjeugd’) waren ook aanwezig. 
           
Tot op heden is de toedracht van de actie niet opgehelderd. Was het een communistische opstand? Was het een poging om een dreigende coup van anticomunistische generaals voor te zijn? Zat China erachter? De CIA? Of was het een machtsstrijd binnen het leger? 
           
En was generaal Soeharto erbij betrokken, de bevelhebber van de strategische troepenreserve? Hij had al eerder vernomen dat er een ontvoering zou plaatsvinden maar kwam pas in de ochtend van 1 oktober in actie. En welke rol speelde president Soekarno, die op de ochtend van 1 oktober naar de luchtbasis Halim kwam en daar met de opstandige generaals sprak? 
           
Aan de lijst met speculaties en hypotheses komt geen eind, maar de meeste theorieën missen duidelijke bewijzen. De communisten kregen de schuld van de coup in de schoenen geschoven, maar ook daarvoor zijn geen harde aanwijzingen, hoewel de communistenleider Dipa Aidit wél zeker betrokken was. In hun recente Mao-biografie suggereren Jung Chang en Jon Halliday dat Mao Aidit had opgedragen de macht te grijpen. 
           
Niets wijst echter op een communistische regie. Partijleider Aidit was op vliegbasis Halim, maar andere prominente communistenleiders waren opvallend afwezig. In de weken voorafgaand aan de coup had Aidit zijn ideeën wel besproken in de partijtop, maar geen enthousiasme ontmoet. Van een machtsgreep door de communistische partij, de PKI, was geen sprake. De verwarring en verdachtmaking weerspiegelen het politieke klimaat van die dagen. Het gonsde al tijden van de geruchten over een coup, aangewakkerd door de slechte gezondheid van Soekarno, de economische chaos en de toenemende macht van de communisten, die vooral onder de generaals op veel verzet stuitten. 
           
Hád er eigenlijk wel een coup plaatsgevonden? In elk geval hadden de opstandelingen het niet op president Soekarno voorzien. In 1966 betoogden historici Benedict Anderson en Ruth McVey al dat de hele kwestie vooral een interne machtsstrijd in het leger betrof. Wellicht was het niet eens de bedoeling geweest de ontvoerde generaals om te brengen – politieke moorden behoorden nog niet tot het klimaat van Jakarta -, maar wilden de daders hen slechts intimideren.

Koelbloedig optreden

De slecht geplande ‘coup’ mislukte dramatisch. Een deel van de troepen die hun medewerking hadden toegezegd, kwam niet opdagen. En er was niets georganiseerd om de militairen op het Vrijheidsplein te voeden, zodat het moreel snel daalde en de verhitte en dorstige soldaten hun taak tegen de avond opgaven. 
           
Waarschijnlijk gokten de opstandelingen erop dat president Soekarno hen zou steunen. Inderdaad kwam Soekarno naar de vliegbasis Halim, waarmee hij zich zeer verdacht maakte. Maar hij sprak zich niet uit vóór de coupplegers en later zou hij beweren dat hij naar de vliegbasis was gegaan om in geval van nood per vliegtuig te kunnen vluchten. 
           
Intussen hoopten de opstandige generaals ook op de steun van een andere belangrijke leider: generaal Soeharto. Hoewel hij bevelhebber was van de belangrijke strategische reservetroepen, was hij in de nacht van 30 september niet ontvoerd. Hij had zich politiek en ideologisch nooit sterk geprofileerd en hij werd door de opstandige militairen dan ook niet als een bedreiging beschouwd. 
           
Maar de hoop op steun van Soeharto bleek een vergissing. Toen hij in de vroege morgen van 1 oktober vernam dat de andere generaals waren verdwenen, spoedde Soeharto zich naar zijn hoofdkwartier aan het centrale plein in Jakarta, waarvandaan hij de eenheden van de opstandelingen uit zijn raam kon zien. Omdat hij niet wist hoe de situatie precies was, beval hij zijn troepen in hun kazernes te blijven en gaf hij de opstandige troepen op het plein tot de avond de tijd om zich onder zijn gezag te stellen. Het koelbloedige optreden van Soeharto en de zwakke voorbereiding van de opstandelingen maakten snel een eind aan de opstand. 
           
Diezelfde koelbloedigheid leidde later tot de verdenking dat Soeharto op de hoogte was geweest van de plannen en dat hij het moment van chaos gebruikte om de macht naar zich toe te trekken. In 1998, enkele dagen na het dramatische einde van Soeharto’s politieke loopbaan, kwam luitenant-kolonel Abdul Latief, een van de prominente coupplegers, met beschuldigingen aan het adres van Soeharto. Latief had Soeharto de avond voor de coup gewaarschuwd dat de generaals ontvoerd zouden worden. Dit betekende dat Soeharto wist wat er stond te gebeuren en dat hij geen actie had ondernomen om de ontvoeringen te voorkomen. Sterker nog: hij had van de situatie gebruik gemaakt om de macht te grijpen. 
           
Latiefs mededeling opende een debat over Soeharto’s rol in de gebeurtenissen. Er deden zelfs speculaties de ronde dat Soeharto, vanwege zijn lange vriendschap met enkele van de opstandige generaals, onder wie Untung en Latief, achter de ontvoeringen had gezeten. Maar zoals Robert Elson zorgvuldig betoogt in Soeharto. Een biografie, is de directe betrokkenheid van Soeharto bij de gebeurtenissen onwaarschijnlijk en onbewijsbaar.

Orgie

Wel draagt Soeharto de verantwoordelijkheid voor wat er in de maanden na de moord op de generaals gebeurde. Belast met het herstel van orde en gezag, moet hij al snel hebben gezien dat zich hier een uitgelezen kans voordeed om Indonesië van de communistische partij en het communisme te ontdoen. De eerste arrestaties van PKI-leiders vonden al op 2 oktober plaats, toen de lijken van de vermoorde generaals nog niet eens gevonden waren. In de dagen die volgden liet Soeharto alle kantoren van de PKI sluiten. In een week tijd werden enkele duizenden communistische leiders in de hoofdstad gearresteerd. 
           
Een van Soeharto’s weinige ideologische standpunten was een diepe scepsis jegens de parlementaire democratie. Voor hem stond de communistische PKI symbool voor de chaos waartoe volksdemocratie kon leiden. Die partij kreeg dan ook de volle verantwoordelijkheid van de mislukte coup in de schoenen geschoven. Op 10 oktober riep Soeharto de speciale eenheid KOPKAMTIB (Komando Operasi Pemulihan Keamanan dan Ketertiban, het ‘Commando voor Herstel van Veiligheid en Orde’) in het leven, die de strijd met de PKI moest aanbinden. Dit commando zou, samen met andere eenheden, een netwerk van moordbendes over Java en andere eilanden leggen dat het land maandenlang in bloed drenkte. 
           
In de weken na de 1e oktober creëerden Soeharto’s troepen een klimaat van angst en haat. Soeharto en zijn medestanders verspreidden geruchten dat de ontvoerde generaals gruwelijk waren gemarteld en mishandeld voordat ze werden gedood. De martelingen, zo luidde het verzinsel, waren het werk van een communistisch vrouwenkorps, dat de moord vervolgens in een orgie had gevierd. De ontdekking en begrafenis van de lijken van de zeven vermoorde officieren in Jakarta werden breed uitgemeten. 
           
De communisten werden afgeschilderd als duivels, verraders en kindermoordenaars. De boodschap was: dood de communisten of ze zullen u vermoorden. De operatie tot herstel van de orde ging in de loop van oktober naadloos over in de razzia’s op communisten en hun aanhangers. 
           
De periode van intensieve terreur op Java duurde zo’n zes maanden. De actie spoelde als een golf over het eiland en verplaatste zich naar andere delen van Indonesië. Allerhande moordcommando’s uit de burgerij werden door Soeharto ingehuurd om in enkele maanden naar schatting een half miljoen mensen uit te moorden en zich van de lijken te ontdoen. Uit angst voor de terreur hield een deel van de bevolking zich afzijdig. Een ander deel was bereid de eindeloze reeks moorden uit te voeren.

Gemaskerde bendes

De geweldsorgie is alleen te verklaren uit de sterke weerstand die de groeiende macht van de communisten opriep. De PKI had veel tegenstanders, niet alleen in Jakarta, maar ook in de provincies. Militairen vreesden de macht van het volk en herinnerden zich de communistische opstand van 1948 (zie kader). Orthodoxe moslims verafschuwden het communistische streven naar een atheïstische staat. Grondbezitters, vooral op Java, hadden al twee jaar moeten toezien hoe de PKI en haar boerenbond (de Barisan Tani Indonesia) landarbeiders opriepen om het land te bezetten. En ten slotte waren er de volgelingen van Soekarno, verenigd in de Partai Nasional Indonesia (PNI), die de macht niet aan de communisten wilden afstaan. Er was, kortom, een vruchtbaar klimaat voor de stigmatisering van communisten door het regime. 
           
Veel moorden kwamen op rekening van gewapende groepen die met goedkeuring – zo niet op aanwijzing – van het leger communisten opspoorden en ombrachten. Een sleutelrol was weggelegd voor Ansor, een islamitische jeugdbeweging, en de Tamins, jeugdgroepen van de PNI. Het leger trachtte zoveel mogelijk groepen bij hun strategie te betrekken. Omdat er zoveel mensen meededen aan de moorden, ontstond een idee van collectieve verantwoordelijkheid. Daardoor is het tot op de dag van vandaag bijna onmogelijk om verhalen over de gebeurtenissen in de dorpen boven tafel te krijgen. 
           
De moordcampagnes concentreerden zich in het platteland van Java, Bali en Noord-Sumatra – gebieden waar de PKI een sterke aanhang had -, maar verspreidden zich in de volgende maanden ook over andere eilanden. De meeste groepen hanteerden lijsten met verdachten. De gemaskerde bendes gingen ’s nachts langs de huizen en dwongen communisten of hun sympathisanten mee te gaan. Ze werden buiten het dorp met bajonetten of kapmessen omgebracht. In andere gevallen omsingelden grote bendes een heel dorp en kamden de huizen uit. De moordenaars dumpten de lijken in rivieren of kanalen of in haastig gegraven kuilen. De moordlust ging zelfs de commandanten in sommige streken te ver, waarop zij probeerden het geweld een halt toe te roepen. 
           
De kopstukken van de PKI waren snel genoeg gevonden, maar de lokale gewapende groepen hadden vaak een eigen vervolgingsbeleid. In Midden- en Oost-Java, bijvoorbeeld, liepen de breuklijnen niet alleen tussen communistische boeren en landbezitters, maar ook tussen orthodoxe (santri) en rekkelijke (abangan) moslims. Op Bali waren niet alleen communisten het slachtoffer, maar ook Javaanse immigranten en Chinezen. Elders werden oude rekeningen en vetes vereffend en grepen bendes de chaos aan om te plunderen.

CIA

Dergelijke moordpartijen kunnen alleen plaatsvinden als de internationale gemeenschap dat gedoogt. In het geval van de Indonesische massamoord bleef het niet bij zwijgend toekijken: Soeharto kreeg hulp. In 2001 bleek uit openbaar gemaakte documenten over het Amerikaanse buitenlandse beleid in Zuidoost-Azië dat de Verenigde Staten het Indonesische leger bij de terreur hadden ondersteund. 
           
In 1965 was de Koude Oorlog op een hoogtepunt en de Verenigde Staten waren weinig gecharmeerd van Soekarno’s linkse koers en zijn toenaderingen tot maoïstisch China. De kersverse Amerikaanse ambassadeur in Jakarta, Marshall Green, had van zijn regering opdracht gekregen een hardere lijn te volgen tegenover Soekarno. Ook onderhielden de Verenigde Staten voorzichtige contacten met het leger en anticommunistische groepen, maar innig waren die banden niet. 
           
Net als iedereen in de onoverzichtelijke en van geruchten gonzende politieke wereld van Jakarta, tastten de Amerikanen voortdurend in het duister. In de maanden na de coup wisten ze slechts bij benadering wat er aan de hand was. Toch beseften ze al in de eerste dagen na de coup dat Indonesië op een keerpunt stond. ‘It’s now or never,’ schreef ambassadeur Green aan het State Department. De ambassade kreeg de opdracht om de wreedheid van de rebellen waar mogelijk te benadrukken. Dat was eigenlijk niet nodig, want Soeharto deed al zijn best om de coupplegers zo zwart mogelijk af te schilderen. 
           
De Amerikaanse ambassade was op de hoogte van het geweld tegen de communisten en seinde al op 1 november naar Washington dat Soeharto onstuitbaar werkte aan de uitroeiing van de PKI. In de loop van november werden de contacten tussen het Indonesische leger en de Amerikanen openlijker. Het leger vroeg – en kreeg – voedsel, medicijnen en apparatuur. De ambassade verschafte het leger lijsten met namen van PKI-prominenten, die door de CIA waren opgesteld. Daarmee maakte de ambassade zich medeplichtig aan de massamoord. 
           
Net als de regering-Johnson in de Verenigde Staten was de rest van de westerse wereld verheugd dat de communistische dreiging in het grootste land van Zuidoost-Azië werd afgewend. Het weekblad Time jubelde in juli 1966: ‘The West’s best news for years in Asia.’ 
           
De Nederlandse overheid was weinig rouwig om de teloorgang van het Indonesische communisme. Ze reageerde nauwelijks op berichten uit Indonesië over massale arrestaties, verdwijningen en moorden. Dat Soeharto de positie van Soekarno bedreigde viel al evenmin zwaar. Soekarno werd in Nederland vooral gezien als antikoloniaal demagoog en medewerker van de Japanse bezetter in de Tweede Wereldoorlog. Daarom was hij, zacht uitgedrukt, nooit populair geweest bij de Nederlandse regering. En het lot van de anonieme slachtoffers in het verre Azië beroerde maar weinig mensen.

Oude orde

Nog steeds oordeelt de internationale pers mild over Soeharto. Het idee dat hij met zijn optreden de communistische dreiging heeft afgewend maakt het kennelijk moeilijk hem als een bloeddorstige schurk te zien. 
           
Er is internationaal dan ook nauwelijks studie verricht naar de gebeurtenissen in de duistere maanden na de coup. Terwijl recente drama’s als in Rwanda en Bosnië een stroom aan boeken hebben opgeleverd, is er over de massamoorden in Indonesië zegge en schrijve één bundel artikelen verschenen, plus enkele Indonesische lokale studies. De massamoord is, zoals zoveel gebeurtenissen in de Indonesische geschiedenis, omgeven door raadsels. De verantwoordelijken zijn slechts in hun algemeenheid bekend, de daders blijven schimmen, en de aantallen slachtoffers zijn zelfs bij benadering niet vast te stellen. 
           
Maar dat Soeharto de grootste rol speelde, ligt vast. Hij wilde niet alleen de PKI elimineren, maar ook een einde maken aan de ‘Oude Orde’, zoals de periode voor de ‘coup’ al snel ging heten. Die Oude Orde had volgens Soeharto te veel onbeheersbare krachten opgeroepen. Door de sfeer van communistische dreiging te cultiveren en vervolgens meedogenloos op te treden droeg hij deze ten grave. En hij trok de macht in het land naar zich toe. Binnen een halfjaar had generaal Soeharto zijn politiek tegenstanders uitgeschakeld en had hij president Soekarno uitgebreide bevoegdheden ontfutseld. 
           
De G30S/PKI, zoals de coup is gaan heten, is een bouwsteen gebleven van de staatspropaganda onder Soeharto. Het felle anticommunisme van de maanden na de 1e oktober bleek een effectief bindmiddel. De Indonesische regering is het verhaal van een communistische coup tot het einde van Soeharto’s regime blijven verspreiden. Het vond zijn weg naar schoolboeken en geschiedenislessen. 
           
Prominente historici als de hoogleraar en legerhistoricus Nugroho Notosusanto hebben zich in dienst van deze propaganda gesteld. Binnen enkele maanden na de coup schreef Nugroho een eerste overzicht van de gebeurtenissen, waarin hij de communisten als hoofdverantwoordelijken aanmerkte. 
          
Op basis van Nugroho’s teksten is in 1984 een film gemaakt, Pengkhianatan G30S/PKI (Het verraad van de 30 September Beweging/de Communistische Partij van Indonesië). Elk jaar op 1 oktober was de film op de nationale televisie te zien en hele generaties zijn opgegroeid met de gruwelijke beelden van communistische jongeren die de ontvoerde generaals doodmartelen. Op die dag toonde de televisie ook altijd het verslag van de jaarlijkse ceremonie ter nagedachtenis aan de vermoorde generaals bij de zogenoemde Lubang Buaya, het krokodillengat waar de lijken van de ontvoerde militairen waren gevonden.

Waarheidscommissie

De voortdurende herhaling van hetzelfde verhaal en dezelfde beelden – de ontvoering, marteling en dood van de generaals – heeft diepe voren getrokken in het Indonesische geschiedbeeld, een dwingend spoor waaruit ontsnappen bijna onmogelijk is. 
           
Na het gedwongen aftreden van Soeharto in mei 1998 kwam er ruimte om de gefabriceerde geschiedenis van de G30S in twijfel te trekken. De discussies gingen vooral over de ‘coup’ en de moord op de generaals en over Soeharto’s optreden en de manier waarop hij de macht naar zich toe had getrokken. Betrokkenen bij de coup, bejaard en getekend door decennialange opsluiting, lieten van zich horen. Door de grotere persvrijheid kregen niet alleen ooggetuigen de kans hun visie te publiceren, maar konden ook vertalingen van buitenlandse studies naar de moorden verschijnen. 
           
De recente ‘onthullingen’ hebben weinig nieuwe inzichten opgeleverd. De meeste discussies betreffen vooralsnog de verwikkelingen rond de coup van 1 oktober. Maar zoveel als er over de coup is geschreven en gespeculeerd, zo weinig weten we nog over de moordcommando’s en de massa-executies die in de maanden na die 1e oktober volgden. Historici laten het vooralsnog afweten. 
           
Het taboe op het communisme leeft nog zo sterk dat een roep om waarheid over de kwestie onoverkomelijk verzet oproept. Zoals Chris Hilton vastlegde in zijn indrukwekkende documentaire Shadow Play uit 2002, leidde een poging tot herbergraven van slachtoffers tot bedreiging en opstootjes. 
           
Op het politieke toneel zijn de krachten tegen de revisie van de geschiedenis al even sterk. President Abdurrachman Wahid was van plan om namens zijn partij Nahdlatul Ulama (NU) excuses aan te bieden aan de slachtoffers van de moorden, maar oogstte een storm van protest. 
           
Nabestaanden van de slachtoffers hebben zich georganiseerd en pleiten voor een officieel onderzoek. Wel is een voorstel voor de instelling van een Waarheids- en Verzoeningscommissie naar Zuid-Afrikaans model door het parlement geloodst, maar de uitvoering laat op zich wachten. Vooralsnog blijven de broedermoorden uit 1965-’66 het grootste struikelblok in de Indonesische geschiedenis.

Het Indonesisch communisme

De Partai Komunis Indonesia (PKI) ontstond in 1924 uit de Indische Sociaal-Democratische Vereniging, die door de Nederlandse communist Henk Sneevliet in 1913 was opgericht. In de jaren twintig kreeg de PKI een grote aanhang met haar boodschap van een klasseloze samenleving, maar stuitte ook op verzet van andere (vooral islamitische) partijen en de regering. 
           
Na de verbanning van haar leiders door het koloniale gouvernement besloot de partij in 1926 tot een opstand, die jammerlijk mislukte. Zo’n 13.000 communisten werden opgepakt; 4500 mensen werden gevangengezet en 1300 in het gevangenkamp Boven-Digoel in Nieuw-Guinea geïnterneerd. De PKI werd verboden. 
           
Pas na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de revolutie tegen Nederland, herleefde de PKI onder leiding van de stalinist Musso, die de boodschap van sociale hervorming krachtig uitdroeg en vooral in Oost-Java veel volgelingen kreeg. Musso riep op tot demonstraties, stakingen en landbezetting. In september 1948 ontbrandde in Surakarta en Madiun een contrarevolutie van communisten tegen de regering van Soekarno in Yogyakarta. Het was een ongelukkige actie: binnen enkele weken werd de opstand bloedig neergeslagen en vond de communistische leider Musso de dood. 
           
In de jaren vijftig won de PKI veel aanhang en opnieuw werden Midden- en Oost-Java de centra van communistische actie. Bij de verkiezingen van 1955 won de PKI ruim 16 procent van de stemmen en werd daarmee de vierde partij in Indonesië. Tegen 1965 claimde de PKI 3 miljoen leden en de geaffilieerde boerenorganisatie BTI zo’n 8 miljoen. 
           
President Soekarno, die zijn gezag in het land zag afbrokkelen, was in de jaren zestig steeds dichter naar de communisten opgeschoven, omdat deze over een sterke aanhang beschikten. Soekarno zocht ook toenadering tot China. Hij koesterde plannen om de arbeiders en boeren als een ‘vijfde macht’ te bewapenen, naast het leger, de marine, de luchtmacht en de politie. 
           
Weerstand tegen het communisme kwam van drie kanten: van een groot aantal generaals, die in de groeiende macht van de communisten een bedreiging van hun positie zagen; van de grondbezitters in Java die hun land aan de PKI verloren; en van orthodoxe moslims. Vanaf eind 1963 groeide het geweld in Midden- en Oost-Java, vooral tussen aanhangers van de PKI en die van de conservatieve moslimorganisatie Nahdlatul Ulama. 
           
Na de coup van 1 oktober 1965 nam Soeharto de kans waar om Indonesië van het communistische probleem te verlossen. In 1966 werd de PKI verboden. Anno 2005 is het communisme in Indonesië nog steeds in de ban, en dus non-existent. President Abdurrachman Wahid (1999-2001) stelde voor om het verbod op het communisme op te heffen, maar veroorzaakte daarmee zo’n verontwaardiging dat hij ervan afzag. Sinds kort hebben ex-communisten passief kiesrecht. 

Actueel

April 2004: Het Asian Legal Resource Center (ALRC) heeft een petitie ingediend bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, waarin wordt gevraagd de massaslachting van 1965-’66 te veroordelen als ‘een misdaad tegen de mensheid’, de Indonesische regering te gelasten alle nog resterende discriminerende maatregelen tegen voormalige communisten en vermeende communisten onmiddellijk op te heffen, en bij de Indonesische regering aan te dringen op een officieel onderzoek naar de schuldigen van de massamoord, onder wie bovenal Soeharto. De secretaris-generaal is tot op heden het antwoord op dit verzoek schuldig gebleven.

Oktober 2004: De deze maand geïnstalleerde Indonesische president Yudhoyono zegt dat nationale verzoening met het verleden boven aan zijn agenda staat. Het parlement heeft een wet aangenomen voor de instelling van een Waarheids- en Verzoeningcommissie, naar het voorbeeld van Zuid-Afrika, over de periode van 1945 tot en met de val van president Soeharto.

September 2005: Een groep slachtoffers van de vervolgingen na de coup van 1965 heeft een aanklacht ingediend tegen Soeharto, Yudhoyono en drie andere presidenten. De rechtbank heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Meer informatie

Boeken

De eerste grondige en nog steeds geldige analyse van de ‘coup’ is van Benedict R.O.G. Anderson en Ruth McVey, A Preliminary Analysis of the October 1, 1965 Coup in Indonesia (1971). Een recente Nederlandse publicatie is Lambert Giebels’ De stille genocide (2005). Hoewel de titel anders doet vermoeden, wijdt Giebels slechts enkele pagina’s aan de moordpartijen die volgden. Giebels mist nogal wat recente literatuur. Hij interviewde wel een aantal ooggetuigen die sindsdien zijn overleden. Zijn relaas van de ‘coup’ is gedetailleerd en meeslepend. 
           
Robert Elson, Soeharto. Een biografie (2004), geeft een afgewogen beeld van Soeharto en zijn rol in de moorden. Het enige boek dat helemaal gaat over de massamoorden is de bundel artikelen verschenen onder redactie van de Australische historicus Robert Cribb, The Indonesian Killings 1965-1966. Studies from Java and Bali (1990).

Films

De gebeurtenissen in 1965 zijn ook onderwerp van enkele films. Elk Indonesisch schoolkind heeft verplicht de speelfilm Pengkhianatan G30S/PKI van Arifin C. Noer (1984) gezien, waarin generaal Soeharto een heldenrol wordt toegedicht en de martelingen van de zes generaals breed worden uitgemeten. 
           
Internationaal bekend is de film van de Australische cineast Peter Weir, The Year of Living Dangerously uit 1982, naar de profetische woorden die president Soekarno een jaar voor de ‘coup’ uitsprak. Opgenomen in de Filippijnen, is de film pas voor het eerst in 2000 in Indonesië vertoond. 
           
Chris Hilton’s recente documentaire Shadow Play (2002) geeft een indrukwekkend overzicht van de gebeurtenissen in 1965 en de littekens die zij nalieten in het huidige Indonesië.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.