Home De hete zomer van 1921

De hete zomer van 1921

  • Gepubliceerd op: 21 juli 2021
  • Laatste update 02 aug 2021
  • Auteur:
    Koen Vossen
  • 11 minuten leestijd
De hete zomer van 1921

Antimilitaristen, anarchisten, kunstenaars en socialisten lieten in 1921 luidkeels van zich horen. Ze waren tegen de stemplicht en de dienstplicht, en voor de revolutie. De gemoederen liepen zo hoog op dat vier anarchistische jongeren zelfs een bomaanslag pleegden.

Het was misschien wel de beste grap uit de Nederlandse politieke geschiedenis: de verkiezing van de zwerver Hadjememaar in de Amsterdamse gemeenteraad in 1921. Met zijn onverzorgde baard, sigarendoosje met elastieken snaren en stoute dronkenmansliedjes was Hadjememaar – nee, Cornelis de Gelder – een begrip in de hoofdstad. Als lijsttrekker van de Rapaillepartij voerde hij campagne met absurdistische eisen als jajem en bier voor vijf cent, vrij vissen in het Vondelpark en de afschaffing van kunst en wetenschap.

Ruim 14.000 Amsterdammers zagen er de grap wel van in, waardoor de Rapaillepartij bij de gemeenteraadsverkiezingen van 27 april 1921 twee zetels won.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Om verder gezichtsverlies te voorkomen liet het stadsbestuur Hadjememaar kort na zijn verkiezing arresteren wegens openbare dronkenschap en landloperij. Hadjememaar werd gedwongen om zijn zetel af te staan, waarop hij voor onbepaalde tijd naar de rijksinrichting in Veenhuizen werd gestuurd.

De legendarische verkiezingsgrap was de vrucht van de samenwerking tussen een groep anarchisten rond het blad De Vrije Socialist en een groep sterk door het dadaïsme geïnspireerde kunstenaars rondom de Utrechtse schilder en aartsprovocateur Erich Wichman (zie kader op p. XX). In de Amsterdamse bohème van kroegjes en kelders hadden de groepen elkaar gevonden in hun gezamenlijke afkeer van de sfeer van matheid, benepenheid en slaafse volgzaamheid in het verzuilde Nederland van die jaren.

Een sfeer die in 1917 treffend werd verwoord door Dirk Witte in het lied ‘Mensch, durf te leven!’, met daarin de bekende strofe: ‘Vraag niet elk minuut van je korte bestaan:/ Hoe hebben m’n pa en m’n grootpa gedaan?/ Hoe doet er m’n neef en hoe doet er m’n vrind?/ En wie weet, hoe of dat nou m’n buurman weer vindt/ En – wat heeft “het fatsoen” voorgeschreven!’

De verkiezing van Hadjememaar werd het startschot van een roerig jaargetijde vol anarchistische agitatie, dat in november 1921 eindigde met een luide knal. Het verzet richtte zich vooral tegen twee door de overheid opgelegde burgerplichten, die de anarchisten niet wensten te vervullen: de stemplicht en de dienstplicht.

‘Nepparlement’

Met de kandidaatstelling van Hadjememaar werd vooral de in 1917 ingevoerde stemplicht op de hak genomen. Die was bedoeld om het ronselen van stemmen tegen te gaan, maar anarchisten beschouwden de ‘stemdwang’ als een onrechtmatige inbreuk op hun vrijheid. De meeste ‘vrije socialisten’ geloofden niet in ‘de leugen van de parlementaire democratie’ met haar ‘valse’ verkiezingen, waardoor arbeiders zand in de ogen werd gestrooid. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de aartsvader van het Nederlandse socialisme, had nog wel meegedaan in 1888, maar verliet al na drie jaar teleurgesteld en moegestreden het Binnenhof.

Sindsdien geloofden Domela en veel van zijn aanhangers niet meer in het parlementarisme; alleen door een sociale revolutie en arbeiderszelfbestuur kon er iets veranderen. Dat de overheid de ingezetenen nu zelfs verplichtte om voor het ‘nepparlement’ te gaan stemmen was voor sommige anarchisten aanleiding om de list van een schertspartij te bedenken. Of zoals de initiatiefnemer, de anarchistische drukker Gerhard Rijnders, het verwoordde: ‘Men dwingt ons te kiezen. Goed…! Maar dan zal men ook pleizier er van hebben!’

Na het succes van de Rapaillepartij richtte de anarchistische agitatie zich op de persoonlijke militaire dienstplicht, die in 1898 was ingevoerd. Het verzet tegen de dienstplicht sprak meer Nederlanders aan dan de protesten tegen de stemplicht. Door de verschrikkingen in de Eerste Wereldoorlog was het antimilitarisme ook buiten de anarchistische kring een populair strijdpunt geworden. Welk recht had de staat om jonge mannen te verplichten te dienen als kanonnenvoer? Was het niet tijd om    de ‘Oorlog aan den Oorlog’ te verklaren? Ook onder pacifistisch gezinde sociaal-democraten, vrijzinnig-democraten en pacifistische christenen raakte het gebroken geweertje in zwang als teken van afkeer van het militarisme.

Directe aanleiding van de protesten was de arrestatie van de Haarlemse anarchist en dienstweigeraar Herman Groenendaal op 6 juni 1921. Als protest tegen zijn behandeling ging de in Scheveningen opgesloten Groenendaal in hongerstaking. Toen naar buiten kwam dat Groenendaal dwangvoeding kreeg toegediend, ontstond er een golf van woede. Op 25 juni 1921 trok een bonte stoet aan antimilitaristische, anarchistische en christen-socialistische organisaties naar het thuisadres van Willem Frederik Pop, de minister van Oorlog, in Den Haag.

De van zijn geloof gevallen dominee Bart de Ligt sprak als leider van de Bond voor Revolutionair-Socialistische Intellectuelen de menigte toe: ‘Weiger gevangenissen te bouwen, weiger den militairen dienst, weiger te arbeiden. Alleen een massale werkstaking kan voor ons een goed resultaat hebben.’ Onder het roepen van de leus ‘Leve de Anarchie!’ begonnen sommige aanwezigen vervolgens met straatkeien te gooien, waarop de politie hard ingreep en verschillende arrestaties verrichtte. Onder meer De Ligt werd wegens opruiing mee naar het politiebureau genomen. Het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS), een anarchistische vakbond, besloot daarop in Amsterdam een solidariteitsstaking te organiseren voor Groenendaal. Duizenden bouwvakkers, metaalarbeiders en havenarbeiders verzamelden zich op 28 juni op de Westermarkt met rode vlaggen en borden met de tekst ‘Herman Groenendaal moet vrij’.

Amerikaans schandaal

De hongerstaking van Herman Groenendaal bleef de gemoederen bezighouden gedurende de uitzonderlijk warme en lange zomer van 1921. Niet alleen in anarchistische kringen, maar ook binnen de SDAP, de liberale partijen en de Nederlandse Hervormde Kerk klonken steunbetuigingen. Tijdens Prinsjesdag riepen verschillende demonstranten protestleuzen naar de Gouden Koets en zelfs de troonrede werd verstoord, zoals te lezen was in De Nieuwe Courant. ‘Nauwelijks was H.M. de Troon genaderd of, nog voordat Zij plaats had genomen, klonken van de tribune eenige uitroepen: “Herman Groenendaal moet vrij. Wij eischen de vrijheid van Herman Groenendaal.”’ Een van ordeverstoorders bleek de echtgenote te zijn van het socialistische Tweede Kamerlid Harm Kolthek.

De bomaanslag beëindigde alle dromen over een revolutionair-linkse samenwerking

De opwinding werd nog groter toen vanuit de Verenigde Staten het nieuws overwaaide dat twee Italiaans-Amerikaanse anarchisten ter dood waren veroordeeld. Nicola Sacco en Bartolomeo Vanzetti kregen die straf omdat zij een roofmoord zouden hebben gepleegd. Aangezien het bewijs daarvoor zeer zwak was, leek de politieke achtergrond van de twee bij de jury de doorslag te hebben gegeven. In de Verenigde Staten leidde het vonnis tot grote ophef, die met enige vertraging ook in Nederland werd opgepikt.

Verschillende anarchistische en communistische groeperingen hoopten dat het Amerikaanse schandaal en de Nederlandse zaak-Groenendaal het begin zouden vormen van een breed links-revolutionair front van de gehele ‘rode familie’, inclusief de SDAP en de sociaal-democratische vakbond NVV. Op 30 oktober 1921 werd daartoe een grote protestvergadering    belegd in Amsterdam, georganiseerd door het NAS, de Communistische Partij Holland (CPH), de Internationale Anti-Militaristische Vereniging (IAMV) en de Federatie van Sociaal-Anarchisten.

Maar van het brede revolutionaire front kwam niets terecht, aangezien de SDAP zich zo veel mogelijk afzijdig hield van alle rumoer. Na de ‘vergissing’ van Pieter Jelles Troelstra in november 1918, toen de SDAP-leider in een vlaag van overmoed de revolutie uitriep, was er de sociaal-democraten veel aan gelegen om zich voortaan als een respectabele partij te presenteren.

Voorgevel weggeblazen

Ook de krijgsraad was niet erg onder de indruk van alle protesten en veroordeelde Groenendaal op 4 november tot een gevangenisstraf van negen maanden en tien dagen. Bij een viertal jonge anarchisten sloegen vervolgens de stoppen door. Op 7 november lieten zij een flinke bom ontploffen bij de Haagse woning van majoor H.D.R. Verspijck, een van de leden van de krijgsraad. ‘Ziehier proletariërs, jullie liggen in bewondering voor de geweldloze Groenendaal, wordt eens wakker en denk na over deze bomaanslag,’ verklaarde een van de aanslagplegers.

Hoewel er als door een wonder geen slachtoffers vielen, vernielde de bom wel de gehele voorgevel van het herenhuis. Maar bovenal maakte de bomaanslag een einde aan alle dromen over een revolutionair-linkse samenwerking. Alom klonk afkeuring over deze wilde actie, ook van Herman Groenendaal, die als reactie besloot om zijn hongerstaking te beëindigen. De lange, warme zomer van anarchistische agitatie was daarmee definitief ten einde gekomen.

Toch zou alle oproer niet zonder gevolgen blijven. Zo werd de stemplicht in 1922 iets versoepeld: het volstond voortaan om je op verkiezingsdag bij een kiesbureau te melden (de zogeheten opkomstplicht, die tot 1970 gehandhaafd bleef). Voor verschillende anarchisten ging dit nog te ver en er bleven dan ook verschillende anti-stemdwangpartijen actief met schertskandidaten als de eeuwig zingende politieker Klaas Driehuis, bommenmaker Roel Knaap en de Haarlemse rapaljaan George Oversteegen, die in allerlei komische vermommingen raadsvergaderingen bijwoonde. Zoveel succes als de Rapaillepartij van Hadjememaar zouden zij niet hebben.

‘De anarchisten botvieren hunne sexueele hartstochten onder het mom van vrye liefde’

Ook nam de Tweede Kamer in 1923 een dienstweigeringswet aan, waardoor het voor gewetensbezwaarden mogelijk werd een vervangende dienstplicht te vervullen. De fakkel van het antimilitarisme was tegen die tijd overigens overgenomen door de SDAP en de NVV, die tienduizenden betogers op de been brachten tegen een voorgenomen uitbreiding van de oorlogsvloot. Een petitie tegen deze Vlootwet leverde in 1923 maar liefst 1,2 miljoen handtekeningen op, waarna het wetsontwerp in de Tweede Kamer sneuvelde.

In 1926 leidde de voortslepende rechtszaak tegen Sacco en Vanzetti wel tot hernieuwde anarchistische agitatie, maar tot een gezamenlijk front met communisten en socialisten kwam het ook nu niet. Zelfs niet nadat de twee Amerikaanse anarchisten in augustus 1927 op de elektrische stoel ter dood waren gebracht. Daarvoor was de anarchistische beweging tegen die tijd ook gewoonweg te zwak geworden.

Anarchistische blaadjes als Alarm van Anton Constandse en De Moker van Arthur Lehning stonden bol van de stoere oproepen tot opstand en revolutie en pleidooien voor een vrij huwelijk, proletarisch winkelen en het recht op luiheid. Maar in werkelijkheid was het ledental van de verschillende groepjes sterk afgenomen en werden de jaarlijks met Pinksteren gehouden jeugdkampen (de zogeheten Pinkstermobilisaties) steeds slechter bezocht. ‘De anarchistische groepen zyn verzamelplaatsen van onevenwichtige, onmaatschappelijke elementen, meest opgeschoten jongens en meisjes beneden de 25 jaar, die hunne sexueele hartstochten onder het mom van vrye liefde botvieren,’ zo rapporteerde een medewerker van de Centrale Inlichtingendienst in 1926 cynisch.

Die typering deed misschien geen recht aan het oprechte idealisme dat veel van de anarchisten dreef, maar gaf wel aan dat de overheid zich in elk geval weinig zorgen meer maakte over de anarchistische dreiging. Het zou tot in de jaren zestig duren voordat zich in de vorm van Provo een nieuwe anarchistische beweging in Nederland zou manifesteren.

Koen Vossen is historicus, publicist en docent politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

 

Standbeeld voor de ‘verlosser’

De begrafenis van Ferdinand Domela Nieuwenhuis op 22 november 1919 was misschien de enige keer dat sociaal-democraten, anarchisten en communisten gezamenlijk optrokken. De charismatische oud-predikant gold als de aartsvader van het socialisme in Nederland. Na zijn mislukte lidmaatschap van de Tweede Kamer keerde hij zich tegen de parlementaire democratie, waardoor hij in conflict raakte met de gematigde, reformistische socialisten, die in 1894 de SDAP oprichtten.

Domela Nieuwenhuis voelde zich meer aangetrokken tot het anarchisme. Ook nam hij in 1904 het initiatief tot oprichting van de Internationale Antimilitaristische Vereniging (IAMV). Dat hij ook buiten de anarchistische kringen nog populair was bleek uit de lange rouwstoet die door Amsterdam trok, met naar schatting 12.000 deelnemers en 160 organisaties. In 1931 kreeg ‘Us Ferlosser’, zoals hij in Friesland werd genoemd, een standbeeld in Amsterdam.

 

Aartsprovocateur

Kunstenaar Erich Wichman was een van de kleurrijkste figuren uit de jaren twintig. Met zijn glazen oog, lange haar, geruite jasjes en wandelstok was hij een opvallende verschijning. Na enkele mislukte studies legde hij zich toe op schilderen en schrijven. Hij raakte betrokken bij verschillende kunstenaarsgroepen en keerde zich tegen de benepen burgerlijke maatschappij.

In 1918 voerde hij campagne tegen het algemeen kiesrecht en de stemplicht met de oproep: ‘Stem niet. Lees Goethe.’ Wichman noemde zichzelf een orthodox-liberaal die pleitte voor een aristocratische revolutie en een verlicht despoot. Na het succes van de Rapaillepartij verliet Wichman Nederland en zwierf hij door Europa. In Italië raakte hij in de ban van Benito Mussolini en het fascisme.

Toen hij in september 1924 terugkeerde in Nederland sloot hij zich aan bij het fascistische Verbond van Actualisten en schreef hij voor fascistische bladen. In de brochure Het Witte Gevaar hekelde hij de Nederlandse ‘melkzucht’, die hij als ‘principieel alcoholist’ verafschuwde. Eind 1928 overleed hij aan een longontsteking, die hij opliep toen hij als vrijwilliger meehielp de Vechtdijk bij Breukelen te versterken tegen hoogwater. In fascistische kringen werd hij als een soort martelaar geëerd.

 

SGP tegen ‘vaccinatiedwang’

Ook de Staatkundig Gereformeerde Partij voerde campagne tegen de ‘vaccinatiedwang’. Strikt genomen was daarvan geen sprake, maar de Schoolwet bepaalde wel dat alleen tegen pokken gevaccineerde kinderen op scholen werden toegelaten. Dominee Gerrit Hendrik Kersten, de oprichter van de SGP, beschouwde vaccinatie als een ongeoorloofd verzet tegen ‘Gods Voorzienigheid’ en als een ‘Moloch der Medici’. Uiteindelijk bood hij koningin Wilhelmina een door 27.000 gelovigen ondertekend verzoekschrift aan. Zonder resultaat, want het ‘pokkenbriefje’ bleef gehandhaafd.

Behalve tegen de vaccinatieplicht ageerde Kersten ook tegen de verzekeringsplicht en tegen de stemplicht voor vrouwen. In 1918 vormde het verzet tegen de drie burgerplichten zelfs de voornaamste aanleiding voor de oprichting van de SGP. In dat jaar haalde de orthodox-protestantse partij de kiesdrempel nog niet. Maar in 1922 lukte het Kersten wel om de Tweede Kamer te bereiken. De SGP de oudste nog bestaande partij in Nederland. Net als in 1921 is de SGP ook nu tegen een vaccinatiepaspoort of verplichte vaccinatie tegen Covid-19.

 

Meer weten:

De piramide der tirannie (1977) door Hans Ramaer biedt een overzicht van Nederlandse anarchisten.

Gewapend met humor. De anarchistische beweging in Nederland 1915-1928 (2017) door T.H. Tiersma is een masterscriptie, te vinden via Student Repository Universiteit Leiden.

Vrij vissen in het Vondelpark (2003) door Koen Vossen, gaat over kleine politieke partijen in Nederland tussen 1918 en 1940.