Ik lees in de krant over de Oostenrijks-Joodse schrijver Stefan Zweig (1881-1942). Er schijnt een kleine Zweig-hausse gaande te zijn. Dat komt door het succes van de film The Grand Budapest Hotel, en vooral door herlezing van zijn boek Die Welt von Gestern. Ik heb het niet bij de hand – uitgeleend aan zoonlief –, maar herinner me van de eerste bladzijde al een schitterend beeld van het Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog: mannen met lange baarden die zich zo langzaam mogelijk voortbewogen, aangezien de enige ambitie in de nadagen van het keizerrijk was de tijd te laten stilstaan.
Dezer dagen gaat het veel over het begin van de Grote Oorlog en de angst voor een nieuwe. Zweig maakte twee wereldoorlogen mee; de laatste overleefde hij niet. Zijn schrijversleven stond in het teken van de Bildung – de opvoeding van de burgerij, ter voorkoming van opwinding, ophitsing en nationalisme. Bildung zou oorlog moeten voorkomen.
Nu wil ik het eigenlijk niet over oorlog hebben, maar over de vraag hoe het vandaag de dag zit met de opvoeding van de burgerij. In dat verband troffen me twee berichten. Het eerste was dat de rijen voor de internationale musea steeds langer worden. Het Louvre moet meer dan 9 miljoen bezoekers verwerken. Het Rijksmuseum gaat, bescheidener maar nog altijd fors, ruim over de 2 miljoen. Dat is mooi, maar leidt tegelijk tot onvoorziene problemen, bijvoorbeeld de vochtigheid die al die zweterige, ademende bezoekers omhoogstuwen.
Veel musea dateren van dezelfde negentiende eeuw als Stefan Zweig en hadden hetzelfde doel als hij: de bevolking verheffen tot verstandige en verantwoordelijke burgers. En het is waar: zolang de bezoekers in korte broek en met hun iPhone in de aanslag langs de meesters trekken, slaan ze elkaar in elk geval niet de koppen in. Maar de vraag die ik wil opwerpen, is of het zo nog wel werkt. Hier komt namelijk het tweede bericht: het Scheepvaartmuseum, een paar jaar geleden ingrijpend verbouwd om aan de nieuwe museale eisen te voldoen, gaat ongeveer zijn hele wetenschappelijke staf eruit gooien.
Het vermaak blijft, het museum als instelling ter lering verdwijnt
De verbouwing was al onderwerp van hoogoplopend debat. Het nieuwe Scheepvaartmuseum was de vrucht van ‘cultureel ondernemerschap’ – een huiveringwekkend begrip, verwant aan het maatschappelijk ondernemerschap waarvan we dezer dagen de vrucht zien in de parlementaire enquête over de woningbouwcorporaties. Het nieuwe museum moest de brug slaan tussen kennis en toegankelijkheid, tussen leren en vermaken. Zelfs mensen met ‘museumangst’ zouden aan hun trekken komen. Het museum zou, kortom, een belevenis worden. Daar is niks op tegen, zou ik zeggen, zolang de belevenis het onderzoek en het Bildungsideaal van kennisoverdracht maar niet in de weg zit.
Nu moeten ze in het Scheepvaartmuseum uiteraard bezuinigen, en je kon er de klok op gelijkzetten: de wetenschappelijke staf, inclusief hoofdconservator en wetenschapsprogramma’s, wordt bedreigd. Het vermaak blijft, het museum als instelling ter lering verdwijnt. Dat lijkt mij een breuk. Mooi, die miljoenen bezoekers voor Louvre of Rijksmuseum, maar wat hebben we er eigenlijk aan als het verheffingsideaal wordt losgelaten? De overwinning van de belevingsindustrie op onderzoek, kennisuitwisseling en -overdracht is de overwinning van de emotie op het nadenken. Precies datgene waartegen Stefan Zweig zijn hele leven heeft geschreven.
Laatste nieuws: in het Rembrandthuis schijnt hetzelfde op til te zijn als in het Scheepvaartmuseum. De cultureel ondernemers ter plaatse willen dat de bezoekers het leven van Rembrandt en Saskia nog beter kunnen invoelen en – uiteraard – beleven. Omdat onze grootste schilder een hondje had, moet er nu een hondje tussen de topstukken gaan rondlopen, heb ik begrepen. De conservatoren zijn in alle staten, maar ook in het Rembrandthuis delven zij het onderspit. Ook daar schijnt men bezig de wetenschappelijke staf de deur te wijzen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees