‘Natura artis magistra? Welnee, kunst heerst over natuur: mensen vertellen verhalen om de werkelijkheid aan te kunnen,’ schreef Philippe Remarque onlangs in zijn Volkskrant. En hij kan het weten. Niet alleen is hij de kleinzoon van Erich Maria Remarque, schrijver van een van de meest indrukwekkende boeken over oorlog ooit, ook is hij getrouwd met de beste columniste van Nederland en was hij, tot hij tot het hoofdredacteurschap werd geroepen, mijn favoriete correspondent – juist vanwege die mooie verhalen.
Ik kan het zelf trouwens óók weten. Ooit werd ik journaliste omdat ik tot het heldere inzicht was gekomen dat ik weliswaar bol stond van de boekenwijsheid, maar geen barst van het echte leven begreep. Achteraf was het een van mijn betere beslissingen, want ik heb vervolgens inderdaad een heleboel geleerd. Bijvoorbeeld dat mensen die aardig doen, dat lang niet altijd zijn. En ook dat iets dat te mooi lijkt om waar te zijn, dat ook heel vaak is.
Wat ik ook leerde, was wat het voor mensen kan betekenen om een bepaald verhaal verteld te laten worden. Voelde ik me aanvankelijk nog weleens, om met Geert Mak te spreken, ‘plunderaar van andersmans geheimen’, later besefte ik steeds vaker dat een verhaal ook troost kan bieden. Of rust, of duidelijkheid. Of alles tegelijk. Closure, zoals dat zo mooi in het Engels heet. En nooit heb ik dat duidelijker gemerkt dan de laatste tijd. De behoefte aan verhalen lijkt alleen maar groter te worden.
De verzoeken bereiken me op allerlei manieren. Vaak komen ze per mail, in een paar summiere zinnen, met een telefoonnummer erbij. Soms worden ze me na afloop van een lezing of signeersessie tersluiks op een verkreukeld A4’tje in de hand gedrukt. Geregeld ook komen ze gewoon per post – in zwaar papieren enveloppen, met een fraai ouderwets handschrift. Of juist in een dik pak, omdat de aanvrager er alvast een heel werkstuk aan toegevoegd heeft. Maar de strekking is altijd hetzelfde. ‘Lieve/beste/geachte mevrouw Van der Zijl, ik heb hier toch zo’n interessant verhaal voor u – wilt u dat maken?’
Ik voelde me een plunderaar van andermans geheimen
Het probleem waar ik dan vervolgens mee zit, is dat het in de meeste gevallen ook inderdaad echt om schitterende onderwerpen gaat. Neem een paar onderwerpen die de afgelopen weken mijn kant op werden gegooid. Zoals het levensverhaal van de Hongaarse fotografe Ata Kando, waar ik op werd geattendeerd door een vriendin van haar. Ze had gelijk: dat móét iemand opschrijven. Of dat van de wereldberoemde Surinaamse componiste Majoie Hajary, die trouwde met Roland Garros – die van het tennis -, mij aangedragen door een Surinaamse lezeres die er duidelijk verstand van had: je ziet de filmposter al voor je. En vanochtend nog eentje uit Dordrecht: of ik een boek wilde maken over het het dramatische, zeer tot de verbeelding sprekende leven van de schilder Reinier Kennedy.
Allemaal mooie verhalen. Allemaal boeken-in-de-dop. Allemaal geschiedenissen ook die ik zelf graag zou willen lezen. Alleen, ik kan ze niet maken. Ik heb namelijk al een verhaal waarvan ik me te vaak en te lang heb laten afleiden en dat ik nu echt wil afmaken. En ik heb ook nog een leven, dat helaas te kort is om als verhalenvanger kriskras door het land te reizen. En dus liggen al die verzoeken me vaak maandenlang verwijtend aan te staren vanaf mijn bureau, tot ik op een regenachtige zondagmiddag de moed verzamel om ze een voor een af te schrijven – steevast met excuses die ook mijzelf lam in de oren klinken.
Soms overweeg ik dus maar om een Tehuis voor Verdwaalde Verhalen te beginnen. Iets in de trant van: ‘Aangeboden: oud verhaal, dient te worden afgestoft, maar kan een ijverig onderzoeker zonder afleiding nog van jaren schrijfplezier en een potentiële bestseller voorzien.’ Daar zou ik ze dan allemaal in kwijt kunnen.
Nou ja, bijna allemaal. Want af en toe krijg ik iets onder ogen waarvan ik denk: deze bied ik niet ter adoptie aan – deze hou ik fijn zelf. (Wordt vervolgd.)
Dit artikel is exclusief voor abonnees