Annejet van der Zijl neemt afscheid van Waldemar Nods, de hoofdpersoon van haar bestseller Sonny Boy. Het boek heelde hem. ‘Van een getraumatiseerde man werd hij weer het door zijn ouders gekoesterde jongetje.’
Het is nu zo’n dertien jaar geleden dat ik voor het eerst met de trein naar Kortenhoef ging en kennismaakte met de man die de wereld nu kent als Sonny Boy. Dat dat zijn bijnaam was, wist ik toen nog niet – daar kwam ik pas achter toen ik het manuscript van het boek dat ik over zijn ouders schreef al zo goed als voltooid had. Maar toen ik het ontdekte, wist ik meteen: dat wordt de titel.
In de winter van 2002-2003 was hij echter gewoon nog Waldy Nods. De schoonvader van een vriendin, een man met een verhaal dat mij fascineerde, iemand ook met een onmetelijke hoeveelheid verdriet. Vooral de eerste keren dat ik daar in zijn woonkamer zat met mijn opschrijfboekje, begonnen de tranen al na een minuut of vijf over zijn wangen te glijden. Over het verlies van zijn ouders, die waren opgepakt wegens Jodenhulp toen hij veertien jaar was en die hij daarna nooit meer had gezien. Over zijn eenzaamheid na de oorlog, toen hij als half-Surinaamse wees eigenlijk nergens welkom was. Maar het meest omdat hij, hoewel hij toch journalist en dichter was geworden, het hem nooit was gelukt het verhaal van zijn ouders vast te leggen en ze zo door te laten leven.
Wat ik me van die bijeenkomsten gek genoeg vooral herinner is hoe, zodra de tranen gingen rollen, zijn hond Noortje heel stilletjes uit haar mand kwam en haar kop op zijn knie legde. Toen en daar besloot ik om ooit nog eens een hond te nemen. Wat ik me ook herinner is hoe machteloos ik me vaak voelde en toen zijn vrouw me weer eens terug naar het station bracht, vroeg of we er niet beter mee konden stoppen.
‘Nee,’ zei ze, ‘dit is juist goed voor hem.’ Zelf geloofde ik dat pas na een aantal maanden, toen hij me opbelde en bijna blij vertelde dat hij de brieven van zijn ouders uit de concentratiekampen op zolder had gevonden. Hij had het weleens over die brieven gehad, maar er iets bij gemompeld dat ze ooit verloren gegaan waren. Kennelijk was hij er nu aan toe om ze weer op te zoeken: ons project was belangrijker geworden dan de pijn in zijn ziel. En nog weer later, toen ik hem het eerste exemplaar van het boek gaf voor zijn 75ste verjaardag, wist ik zeker dat ik er goed aan gedaan had. Hij was er zo blij mee en vond dat het boek hem zijn ouders had teruggegeven.
Wat er vervolgens gebeurde, had geen van ons beiden kunnen voorzien. Met boeken is het altijd een beetje als met kinderen: je doet eraan wat je kunt, maar uiteindelijk gaan ze hun eigen weg. En dat laatste deed Sonny Boy – hup, richting de bestsellerlijsten, om daar nog heel lang te blijven staan. En naar de harten van de lezers, die hem omhelsden.
Waldy’s wereld veranderde. Hij werd gevraagd voor radio en televisie, hij werd herkend op straat. En van de getraumatiseerde man die hij was toen ik hem leerde kennen, werd hij weer het zozeer door zijn ouders gekoesterde jongetje, zelfverzekerd en trots.
Waldy zette die avond wel honderd handtekeningen
Mijn wereld veranderde ook. Met mijn twee eerdere boeken was ik al een en ander gewend wat betreft aandacht en succes, maar dit sloeg alles. Als een roes ging het allemaal voorbij: de film die gemaakt werd, de premières in Scheveningen, in Paramaribo, in New York; de vertalingen, de volle zalen en de reis naar Suriname die we maakten op uitnodiging van de filmproducent. Wat ik nog wel goed weet, is dat ik Waldy nog lang in de gaten ben blijven houden: kon hij het aan, zou hij niet alsnog bezwijken onder alle aandacht en spijt krijgen zijn verhaal aan de buitenwereld te hebben prijsgegeven?
Maar nee. Waldy straalde, en bleef dat doen – ook toen zijn geest enkele jaren geleden begon te dwalen. De laatste keer dat ik hem zag was, denk ik, bij de feestelijke presentatie van de vijftigste druk van ‘zijn’ boek en de onthulling van een beeld van hem in Scheveningen. Hij moet die avond wel honderd handtekeningen gezet hebben: ‘Waldemar “Sonny Boy” Nods’ – de ene nog zwieriger dan de andere.
Pas nu realiseer ik me dat ik hem nooit gevraagd heb een boek voor míj te signeren. Maar dat was misschien omdat ik al zoveel van hem gekregen had, om te beginnen zijn vertrouwen tijdens die stille middagen in Kortenhoef, waar het enige geluid bestond uit het gekrabbel van mijn pen en zijn zachte stem. Misschien ook was het een beetje zoals met mijn eigen ouders, dat je er op de een of ander manier van uitgaat dat ze er altijd zullen zijn.
En nu is Waldy, als een oude soldaat, voorgoed weggegleden. Zijn dood haalde het journaal en op de ochtend van de crematie stond er een foto van hem en zijn ouders, in zwemkledij, op de voorpagina van de Volkskrant. Het was hem gelukt: hij had hun gezin levend weten te houden en hij was gestorven als de gekoesterde Sonny Boy die hij in zijn jeugd was geweest. De cirkel was rond.
Toen ik bij de kist stond om voor de laatste keer ‘dag’ te zeggen, dacht ik aan die middagen in Kortenhoef, toen het boek alleen nog van ons tweeën was. En aan de hond die ik nu heb, met dank aan Noor, die al lang geleden naar de hondenhemel is verhuisd. En aan al die mensen die bij me komen met hun verhalen en tegen wie ik steevast zeg: misschien kan ik het niet doen, maar schrijf het op, leg het vast, je weet nooit hoe het terechtkomt. Want dat was Waldy bovenal voor mij: een symbool van hoe de geschiedenis zelf dan onomkeerbaar mag zijn, maar het vertellen ervan soms toch nog iets kan goedmaken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees