Home COLUMN Annegreet van Bergen: de stoep vegen

COLUMN Annegreet van Bergen: de stoep vegen

  • Gepubliceerd op: 20 september 2017
  • Laatste update 12 apr 2023
  • 4 minuten leestijd
COLUMN Annegreet van Bergen: de stoep vegen

Nederlandse vrouwen staan er al eeuwen om bekend dat zij hun stoep uitvoerig boenen. De verklaring luidt steevast dat properheid een calvinistisch trekje is. Maar volgens Annegreet van Bergen klopt daar niets van.

Wanneer ik een tijd heb zitten schrijven, wil ik daarna graag mijn hoofd leegmaken. Heel geschikt daarvoor zijn klusjes die je kunt doen ‘met het verstand op nul en de blik op oneindig’. Gelukkig staan er bij ons in de straat lindebomen. In de vroege zomer verliezen die eerst hun bloesem en daarna laten ze in een gestage stroom hun vruchten vallen. Dat gaat door tot in het najaar, wanneer ze – net als alle andere loofbomen – hun blad verliezen. Kortom, bij ons op de stoep ligt heel vaak lindetroep. Voor mij is het een ideale klus om de stoep voor ons huis aan te vegen. Omdat die lindes ook nog eens een kleverige stof afscheiden die blijft plakken aan de spijlen van ons tuinhek, sta ik soms zelfs met een emmertje sop het hek schoon te boenen.

Zelf zie ik dat als een vorm van mediteren. Wanneer ik veeg of boen, ben ik helemaal ‘zen’; ik zit volkomen in het hier en nu. Een buurman zag dat anders en plaatste me in een lange Nederlandse traditie. Hij moest denken aan buitenlandse bezoekers die in vroeger tijden in hun reisverslagen altijd melding maakten van de schoongeschrobde stoepjes, blinkende ruiten en aangeveegde straten in Nederland. De buurman begon over de calvinistische inborst die Nederlandse vrouwen eeuwenlang tot deze properheid zou hebben aangezet.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Volgens mij zit dat anders. Die kennis ontleen ik aan Michael Pye en zijn mooie boek Aan de rand van de wereld – Hoe de Noordzee ons vormde. Daarin vertelt hij dat de Italiaan Antonio de Beatis al in 1517 (toen de in 1509 geboren en in 1564 gestorven Johannes Calvijn nog maar een jochie van acht was) als kapelaan door de Lage Landen reisde en in zijn verslag schreef over deurmatten waarop je je voeten moest vegen en vloeren die met zand bestrooid waren. Toen de Florentijn Ludovico Guicciardini in 1567 Amsterdam bezocht, toen nog een katholieke stad, zag hij daar ‘overal orde en netheid’.

Volgens Pye heeft de Hollandse properheid alles te maken met de veeteelt die aan het eind van de Middeleeuwen opkwam. Door het gedurig turfsteken waren de veengronden aanvankelijk nergens nog goed voor. Maar gelukkig veranderden de onttakelde veengebieden na verloop van tijd geleidelijk in grasland, waarop boeren koeien konden houden. Indertijd brachten één of twee melkkoeien genoeg boter op om die in de stad te verkopen. Van de vele nieuwe waaggebouwen die er vanaf 1375 in de noordelijke Lage Landen verrezen, waren sommige speciaal voor boter en kaas bestemd. Het was een lucratieve handel. Zuivel was in opkomst, in driekwart van de dorpen was melk het belangrijkste middel van bestaan. Volgens Pye schatte de al eerder genoemde Guicciardini ‘dat de zuivelbranche evenveel geld opbracht als de exotische kruiden die met scheepsladingen tegelijk vanuit Portugal werden aangevoerd naar de Lage Landen’.

Voor de fabricage van boter is een brandschone omgeving nodig, anders wordt hij ranzig. Zeker wanneer die boter, anders dan bijvoorbeeld in Engeland, niet alleen bestemd is voor de lokale markt, maar ook voor export naar andere provincies en zelfs het buitenland. Melkkelders moesten voortdurend worden schoongehouden. Omdat gezinnen dikwijls slechts een paar koeien hadden, waren die kelders aan het woonhuis vast gebouwd. Toen kleine boerderijen verdwenen en er een trek van het platteland naar de nieuwe, welvarende steden plaatsvond, namen voormalige boeren de gewoonte om alles zorgvuldig schoon te maken met zich mee. ‘De meisjes die in dienst kwamen bij de burgers van Amsterdam om schoon te maken wisten wat ervoor nodig was om goed houdbare boter te maken,’ aldus Pye. Het schoonmaken heeft volgens hem door het calvinisme hooguit een ‘spirituele dimensie’ gekregen, maar het was al ten tijde van de Reformatie voor de Hollanders een ‘geloofsartikel’.

Eerlijk gezegd gaat het stoepvegen bij mij ook dieper dan alleen mijn hoofd leegmaken. Ik hou van een propere openbare ruimte. Wanneer ik tijdens een wandeling zwerfvuil zie, buk ik en raap ik het op om het in een vuilnisbak te gooien. Dat bukken vind ik gênant, maar ik kan het niet laten. Na terugkeer van een avondwandeling denk ik altijd tevreden dat ik de wereld mooier heb achtergelaten dan ik hem aantrof. Dat doet vermoeden dat er, ofschoon ik atheïst ben, diep in mij een calvinist verscholen zit.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 10 - 2017