Home COLIMN: Maarten van Rossem

COLIMN: Maarten van Rossem

  • Gepubliceerd op: 29 okt 2013
  • Update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Maarten van Rossem

Op 24 oktober 2013 ben ik 70 geworden. Het zal geen verbazing wekken dat de eerste anderhalf jaar van mijn leven de meest risicovolle waren. Het scheelde tot tweemaal toe geen haar, of ik had de oorlog niet overleefd.


In september 1944 werd de buurt waar ik woonde in Wageningen bij vergissing gebombardeerd door de Engelsen, die het eigenlijk gemunt hadden op een Duitse eenheid die op de Wageningse Berg was gelegerd. Het bombardement richtte een ravage aan, waarbij bijna dertig buurtbewoners om het leven kwamen. Ik lag in een kinderwagen achter in de tuin en kwam met de schrik vrij.

Een paar maanden later kreeg ik diarree omdat ik bloembollen had gegeten, bij gebrek aan beter. De geraadpleegde huisarts verstrekte een medicijn met de woorden: ‘Of het houdt op, of hij is in twee dagen dood.’ Dat was kennelijk voldoende oorlogsleed, want na mei 1945 volgden meer dan 68 jaar vrede.

Voor alle duidelijkheid: ik herinner mij niets van de oorlog. Mijn herinneringen beginnen pas in de ongekend warme zomer van 1947. De 68 jaren van vrede waren vooral jaren van toenemende welvaart, zij het dat de eerste vijftien jaar na de oorlog werden gekenmerkt door een grote soberheid, die door de huidige Nederlanders waarschijnlijk zou worden beschouwd als ellendige armoede.

Omdat iedereen in die soberheid deelde, viel er goed mee te leven. De eerste jaren was er van alles en nog wat op de bon. Mijn moeder beheerde een sigarendoosje met bonnetjes. De koffie ging pas in 1952 van de bon. Terwijl mijn vader een heel fatsoenlijk inkomen had als rijksambtenaar, ontbrak bij ons in de jaren vijftig elke vorm van luxe. Wij hadden geen auto, geen radio – laat staan een televisie –, geen koelkast, geen centrale verwarming, geen wasmachine, geen fototoestel en tot 1960 geen telefoon of douchecel.

Werd het echt koud, dan hokten wij met gesloten schuifdeuren bijeen in de achterkamer, die werd verwarmd met een voormalige bunkerkachel van de Organisation Todt. In de rest van het huis was het koud. Ik ben weleens wakker geworden met een fijn laagje stuifsneeuw op mijn bed. Ik heb nu al decennia geen ijsbloemen meer op de ramen gezien, maar toen was dat de gewoonste zaak van de wereld.

Gas kreeg je door gasmuntjes in een toestel in de kelder te gooien. Die muntjes waren altijd vlak voor het eten op. Mensen met een auto en vooral mensen die met die auto weleens in het buitenland waren geweest, hadden een speciaal aura. Kleren werden versteld en sokken gestopt met behulp van een houten maasbal.

Van het wereldnieuws drong niet veel door. Ik herinner me slechts de watersnoodramp van 1953, de Suez-crisis van 1956, omdat we toen vrij van school kregen vanwege het olietekort, en de inval van de Russen in Hongarije in datzelfde jaar, omdat mijn vader daar zo boos over was. De Nederlandse politiek bestond niet; daar werd nimmer over gesproken.

Het eerste teken van de snel naderende, overweldigende welvaart was een koffergrammofoon die mijn vader tot onze stomme verbazing in 1958 had gekocht. Het was een groen-met- witte Triotrack, waarop Mozart en Franse chansons werden gedraaid. De Franse cultuur deed er toen nog toe. Op de lagere school kregen wij een uur per week Frans, geen Engels: ‘Papa fume une pipe.’

Tien jaar later was Nederland al een van de welvarendste landen van Europa. De hele familie had een auto aangeschaft, het buitenland was veel dichterbij gekomen en ik kocht in 1970 voor een zacht prijsje een Citroën AMI-8, die met de wind mee als een vuilgele meeuw over de weg scheerde. Vreemd genoeg beschouwde ik die plotselinge welvaart als een volkomen vanzelfsprekende zaak. 
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Begrijp het heden, begin bij het verleden: met HN Actueel leest u historische achtergronden bij het nieuws van vandaag. Nu de eerste maand voor maar 1,99.

Nieuwste berichten

Beatrice de Graaf
Beatrice de Graaf
Column

Geen socials, maar salons

Het contrast kon niet groter zijn. Enerzijds de serene salon in Hotel d’Avary, het achttiende-eeuwse stadspaleis waar de Nederlandse ambassadeur in Parijs resideert. En waar ambassadeur Jan Versteeg een Frans-Nederlands gezelschap van wetenschappers en beleidsmakers had uitgenodigd om in alle rust en beslotenheid in gesprek te gaan over de internationale betrekkingen. We spraken over politiek...

Lees meer
Vuilnis wordt opgehaald door militairen vanwege staking bij de Stadsreiniging, Amsterdam 1955
Vuilnis wordt opgehaald door militairen vanwege staking bij de Stadsreiniging, Amsterdam 1955
Artikel

Niet iedereen was blij met de Kliko: ‘Mensen donderen hun vuil in die emmer en laten zich niet meer zien’

Drie of vier grote plastic bakken op wieltjes in de tuin: niemand kijkt er meer van op. Maar de ontvangst van de ‘vuilbak’ in de jaren zeventig en tachtig was niet altijd enthousiast. Ondingen zijn het, mopperde een ouder echtpaar dat op een flatje driehoog in Sneek woonde. In de Leeuwarder Courant mochten ze in...

Lees meer
Burgers aan de macht door Arnout van Cruyningen
Burgers aan de macht door Arnout van Cruyningen
Recensie

De macht van de landsadvocaat

Nee, de raadpensionaris of landsadvocaat was geen ‘minister-president van de Republiek’. Arnout van Cruyningen legt uit hoe het wel zat. Wie weet nog wie Aert van der Goes, Paulus Buys, Adriaen Pauw, Gaspar Fagel, Isaäc van Hoornbeek of Pieter Steyn waren? Waarschijnlijk doet de naam Jacob Cats wel een bel rinkelen, maar in het collectieve...

Lees meer
Bruin Café de Prins in Amsterdam 1974
Bruin Café de Prins in Amsterdam 1974
Interview

‘Nederland moet historische kroegen beter beschermen’

Bruine kroegen verdwijnen in rap tempo. In het boek Authentieke Amsterdamse bruine kroegen onderzoekt stadsgids en curator Peter Quatfass de geschiedenis van 38 historische cafés. Quatfass pleit ervoor om deze kwetsbare kroegen meer te steunen. Hoe ziet een typische Amsterdamse bruine kroeg eruit? ‘Die moet een goed behouden interieur hebben en bruin zijn van kleur,...

Lees meer
Loginmenu afsluiten