Het gangbare beeld is dat de Nederlandse samenleving vanaf de late jaren vijftig een ingrijpend individualiseringsproces heeft doorgemaakt, waardoor de meeste Nederlanders zelfstandige en verantwoordelijke staatsburgers zijn geworden. Bram Mellink betwijfelt dat. Volgens hem is die individualisering geen wezenskenmerk van de cultuur, maar een ‘betwistbaar maatschappelijk zelfbeeld’.
Mellink analyseert de schijnbare individualisering aan de hand van de ontwikkelingen in het onderwijsveld, met bijzondere aandacht voor het confessioneel onderwijs. In de loop van de jaren vijftig kwam men in confessionele kring tot de conclusie dat de traditionele geloofsbeleving te veel gevangenzat in institutionele en autoritaire kaders. Het geloof moest ‘verpersoonlijkt’ worden. De gelovige moest zelf op zoek naar God en naar een bruikbare toepassing van Jezus’ prediking in zijn eigen leven. Alleen zo konden ware, verantwoordelijke gelovigen worden gevormd. Deze noodzakelijk geachte emancipatie van de gelovige leidde automatisch tot een gezagsprobleem. Als de gelovige zijn eigen weg moest gaan, waren de traditionele gezagsverhoudingen in kerkelijke organisaties en natuurlijk ook het onderwijs slechts een hinderpaal. Datzelfde gold eigenlijk in de jaren zestig voor de gehele samenleving. Emancipatie en individualisering stelden overal het bestaande gezag ter discussie. Dat fenomeen werd versterkt door de zekerheid dat de samenleving onrechtvaardig in elkaar stak en dat het onderwijs die onrechtvaardigheid slechts bevestigde. Onderzoek leerde dat schoolsucces vrijwel volledig werd bepaald door het milieu waaruit een kind afkomstig was. Als het onderwijs fundamenteel werd hervormd, kon het een bijdrage leveren aan de constructie van een rechtvaardiger samenleving en de vorming van zelfstandige, verantwoordelijke individuen.
Vanuit die denkbeelden werd de ‘middenschool’ geboren, die het selectiemoment een aantal jaren opschoof, zodat kinderen iets langer de kans kregen te laten zien wat ze werkelijk konden. Aan het begin van de jaren zeventig bestond er een brede maatschappelijke consensus over de noodzaak van die middenschool. Toen het kabinet-Den Uyl in 1975 ten slotte met een dergelijk voorstel kwam, raakte de middenschool echter gevangen in de politieke polarisatie van de jaren zeventig. De middenschool werd afgeschilderd als een instrument van rode propaganda en het kwam er niet meer van. Overigens was de linkse goegemeente ook zelf aan de middenschool gaan twijfelen. Ondertussen hadden we dus in Nederland een geïndividualiseerde samenleving gekregen. Mellink meent echter dat er veeleer sprake was van een nieuw, door de meerderheid gedragen conformisme. Wie niet mee wilde doen met die nieuwe normen, wie niet ‘modern’ was, werd daartoe vervolgens gedwongen. Zie de SGP en de islamitische allochtonen. Mellink ziet daarin een gevaar.
Ik moet bekennen dat ik daarvan niet wakker lig. De SGP weet zich heel aardig te redden en voor de allochtonen is het alleen maar pragmatisch om zich enigszins aan te passen. Vrijheid met lichte dwang voor een kleine minderheid valt immers verre te verkiezen boven onvrijheid die door de overheid wordt afgedwongen. Dat was de situatie in de jaren vijftig, toen heel Nederland, ook ongelovig Nederland, mee moest met de religieuze vooroordelen van de gelovige meerderheid. Natuurlijk heeft Mellink wel deels (gemakkelijk) gelijk, maar ik prefereer de huidige situatie verre boven die van 1956!
Worden zoals wij. Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945
Bram Mellink
301 p. Wereldbibliotheek, € 35,95
Dit artikel is exclusief voor abonnees