Wie denkt aan het Interbellum in Nederland (1918-1940), denkt snel aan Hendrikus Colijn en zijn vijf kabinetten. Maar Colijns Anti-Revolutionaire Partij (ARP) leefde in feite ver boven haar stand. De antirevolutionairen vormden slechts een kleine groepering, zeker in vergelijking met de katholieken, die deel uitmaakten van zijn coalitie.
In zijn proefschrift laat Frans Verhagen zien dat de katholieken bezig waren aan een gestage opmars naar het centrum van de macht, die zich in de luwte voltrok. Het proefschrift is een biografie van de katholieke voorman Charles Ruijs de Beerenbrouck en is bedoeld als ‘een schoonmaakbeurt voor het monument van Ruijs’. Dat is Verhagen uitstekend gelukt. Het tromgeroffel van de antirevolutionairen, met hun claim dat zij ‘de grondtoon van ons volkskarakter’ vertegenwoordigden, was nuchter beschouwd overoptimistische ketelmuziek van een groepering die op termijn de macht zou moeten overdragen aan een rooms-rode coalitie.
De onwillekeurige associatie van het tijdperk tussen de wereldoorlogen met ‘Colijn’ is een kwestie van optisch bedrog. Ruijs was met zijn drie kabinetten (1918-1922, 1922-1925, 1929-1933) langer premier dan Colijn met zijn vijf. Bovendien was hij handiger in het smeden van duurzame relaties met bondgenoten. Door zijn rustige stijl – die hem ook van pas kwam toen hij geen minister was, maar Kamervoorzitter – nam Ruijs veel wantrouwen weg tegen katholieken die in de ogen van veel Nederlanders ʻultramontanen’ waren; handlangers van de paus in Rome.
Bovendien kweekte hij gestaag zelfvertrouwen bij zijn eigen volgelingen, zodat zij uiteindelijk de rol van volwaardige politieke burgers te gaan spelen. Nog steeds worstelend met een verleden waarin Nederland zichzelf als protestantse natie beschouwde, sloeg het politieke vehikel van het volk van ‘beneden de Moerdijk’ en zijn boven-Moerdijkse geloofsgenoten (de Rooms-Katholieke Staatspartij; RKSP) zijn vleugels onopvallend, maar met toenemende durf uit.
Verhagen beschrijft in soepele stijl hoe Ruijs leiding gaf aan een proces dat de katholieken uiteindelijk hun primaat bezorgde. Zijn boek geeft drama aan die strijd en rekent af met het vaak gehanteerde adjectief ‘timide’. Maar de titel Toen de katholieken Nederland veroverden is ietwat anachronistisch. Toen Ruijs in 1936 overleed moest het slotoffensief, dat mede door het demasqué van de Nederlandse politiek in 1939-1940 een succes werd, nog worden ingezet.
Toen de katholieken Nederland veroverden. Charles Ruijs de Beerenbrouck 1873-1936
Frans Verhagen
350 p. Uitgeverij Boom, € 29,90
Doeko Bosscher is hoogleraar Eigentijdse Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees