Als we aan een heilige oorlog denken, zien we vanzelf beelden van mannen met baarden die moorden en vernietigen in naam van hun godheid en de gewenste zuiverheid. We verzuchten dat we dat probleem hier ook hadden in de kindertijd van onze beschaving, ten tijde van de kruistochten. Dat het concept ‘heilige oorlog’ in een recenter verleden jeuk en koorts veroorzaakte bij niet de eersten de besten, zijn we min of meer vergeten.
Toch waren ze er, ruim honderd jaar geleden, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Erkende apostelen van onze civilisatie raakten al dan niet tijdelijk in staat van opwinding bij het vooruitzicht van een eindstrijd tussen goed en kwaad. Thomas Mann zag uit naar de oorlog die ‘een eind maakt aan de oude verrotte wereld, waar we zo genoeg van hadden’; Sigmund Freud ontdekte tot zijn eigen verbazing dat hij ‘zoals veel anderen plotseling libido mobiliseerde voor Oostenrijk-Hongarije’, en zelfs de voor verlichte auteur aangeziene Herman Hesse bleek een agressief baasje, dat wilde bijten naar de valse civilisatie.
Zij en nog vele andere halve en hele intellectuelen waren uit beschavingsmoeheid op geestelijk oorlogspad, zo blijkt uit de overdonderende studie Oorlogsenthousiasme van de historicus Ewoud Kieft, die al eerder met zijn boek over Hermans en de oorlog bewees een samenleving emotioneel-mentaal op de pijnbank te kunnen leggen. Ditmaal gaat het dus om de psychische geestgesteldheid voorafgaand aan de oorlog. Er is inmiddels al veel over geschreven. Eerst dachten de historici dat iedereen ten oorlog holde; vervolgens rectificeerden ze hun eigen mythe door erop te wijzen dat zo goed als niemand er echt zin in had.
En nu gaat Kieft in het midden zitten. Hij schrijft terecht dat de massale oploopjes in grote steden als Wenen, Berlijn en Parijs eerder plaatsvonden uit bezorgde vaderlandsliefde dan uit oorlogszucht. De massa zou er gevoelig voor blijken, maar de oorlogsgekte zat niet bij Jan en alleman. Ze was te vinden bij de geestelijke elite van de grote naties, en aan de rancuneuze rafelranden van de algauw oorlogvoerende landen. Ze leefde in het misverstand dat oorlog verlossing zou brengen. Maar waar kwam deze oorlogswaan precies vandaan?
Kieft gaat op onderzoek uit en gunt ons een huiveringwekkend inkijkje in de overspannen mentaliteit van een elite, die zichzelf, zoals zo vaak voorkomt bij psychiatrische stoornissen, aanzag voor kerngezond. Niet zij waren ziek, maar de maatschappij. Om deze te ‘genezen’ was zogezegd een paardenmiddel nodig.
De auteur voert ons naar uithoeken, waar we via zijn vrolijk milde penvoering kennismaken met allerhande waanideeën, en overigens ook met haarscherpe, bijna visionaire analyses van wat onvermijdelijk komen gaat. Het ergste geval ontmoeten we in Ascona, in de zogenoemde vrije-geestescommune op de ‘Berg van de waarheid’, waar naar hartenlust naakt wordt gereidanst. Hij heet Gusto Gräser, eet groen, denkt radicalistisch groen, ziet er ondertussen uit als een boerse Beierse uitvoering van Jezus Christus, en gelooft dat zijn nieuwe wereld alleen geboren kan worden door vernietiging van de oude. Herman Hesse loopt met hem weg en huppelt onderwijl af en toe bloot mee op de berg, voordat hij zijn generatieroman Demian schrijft, over een jongen die even aangedaan als geraakt is door de oorlog.
En dan zijn er nog de Italiaanse en Russische futuristen die ‘de nieuwe wereld’ willen opwekken vanuit hun ingeslapen natie. De dichter Majakovski vindt de oorlog ‘grandioos’. Hij moet bijna een jaar wachten voordat hij, ex-bolsjewiek, in 1915 eindelijk mag meedoen met het Russische leger. Nog onthutsender is het om een eeuw na de Grote Oorlog te lezen over de voorspellende dromen van Carl Jung. Tijdens treinreizen zag hij tijdens zijn dutjes tussendoor Europa in brand staan. En wat te denken van de zogenoemde realistische sciencefiction van de Engelse schrijver H.G. Wells? In artikelen en in The War of the Wolds beschreef hij exact de gruwel van de nieuwe oorlogvoering, waar hij desondanks met een burgermilitie aan wilde bijdragen, omdat hij als afgekeurde toch iets wilde doen.
Helemaal concreet wordt het idee van een heilige oorlog onder de Servische vrijheidsstrijders rond Gavrilo Princip, de moordenaar van aartshertog Frans Ferdinand. In een lofzang op een bevriende aanslagpleger schrijft de latere auteur Ivo Andric bijna pijnlijk herkenbaar actueel proza: ‘Mijn leven verstrijkt zonder de eer en de edelmoedigheid van de opoffering.’ En dan is er ook nog de zelfmoordactie op het slagveld van de schrijver en Fransman Charles Péguy. ‘Deze dood is een gids, meer dan welke andere ook is deze dood nu levend,’ schreef een Franse journalist.
Péguy had eerder een hysterisch stuk geschreven over de nationale martelares Jeanne d’Arc. Geen toeval, oordeelt Kieft. Heel Europa was zwanger van mythen die een beroep deden op religieuze instincten. Ze konden worden gewekt omdat er angst heerste, paniek vanwege de moderniteit of, zoals in Servië, door de politieke verwaarlozing.
‘De mens is een wild paard dat op stal staat,’ schreef Freud. Ewoud Kieft heeft in een grandioos en rijk boek laten zien dat er niet zoveel voor nodig is om hem op hol te laten slaan.
Oorlogsenthousiasme. Europa 1900-1918
Ewoud Kieft
544 p. De Bezige Bij,
€ 29,90
Hoe konden duizenden intelligente mensen veranderen in militante radicalen? Ferdinand Lankamp vroeg het Ewoud Kieft.
Dit artikel is exclusief voor abonnees