De grote les van de Eerste Wereldoorlog was dat de staat regulerend kon optreden in economie en samenleving. Tegelijkertijd ontstond na 1918 de massademocratie. De grote vraag was hoe de nieuwe macht van de staat kon worden gebruikt om de vruchten van het kapitalisme eerlijker te verdelen en zo de massademocratie een stevig fundament te geven. In een beknopt en pakkend geschreven boek laat Tim B. Müller zien dat al direct na de Eerste Wereldoorlog in tal van landen diep werd nagedacht over de toekomst van de massademocratie en het kapitalisme.
Met interessante voorbeelden toont Müller aan hoe de regeringen in Noordwest-Europa én de Verenigde Staten vanaf 1918 probeerden de samenleving te stabiliseren door een combinatie van fiscale herverdeling en sociale wetgeving. Met dit beleid van herverdeling legden deze regeringen de basis voor de massademocratie zoals die na 1945 tot volle wasdom kwam. Bovendien wisten dankzij dit beleid in de jaren dertig de meeste van deze landen de totalitaire verleiding te weerstaan.
Müllers helden zijn politici als de tamelijk onbekende Gustav Bauer, rijkskanselier (1919-1920), de Amerikaanse president Roosevelt (1933-1945) en de grondlegger van het Zweedse Folkhemmet, Per Albin Hansson (1932-1946). Het intellectuele fundament was breed: sociaal-democraten, maar ook christen-democraten en linkse liberalen waren actief op dit terrein. Elegant is de manier waarop Müller een rede van Bauer gebruikt als rode draad door zijn verhaal. Zo maakt hij duidelijk dat óók in de Republiek van Weimar intensief werd nagedacht over de toekomst van de democratie en het kapitalisme. Duitsland kon na 1945 wel degelijk aansluiten op democratische tradities van vóór 1933.
Dat is verfrissend, maar daarmee blijft natuurlijk wel de vraag waarom het in de andere landen wél goed afliep en in Duitsland juist niet. Het antwoord hierop zoekt hij in het feit dat de Duitse politieke elites zich beperkten tot kille bezuinigingen en geen experimenten aandurfden. Juist de nazi’s maakten handig gebruik van de behoefte bij de bevolking aan geborgenheid en participatie. Hitler was daarom niet de onontkoombare uitkomst van een Duitse Sonderweg, maar met zijn retoriek van de Volksgemeinschaft was hij wel een aanlokkelijk alternatief.
In zijn inleiding trekt Müller parallellen tussen nu en 1929: een grote economische crisis en een gebrek aan vertrouwen in de politieke elite. De democratie in de westerse wereld is zeker nog stabiel, aldus Müller, maar een ware democraat mag nooit op zijn lauweren rusten. Hij ziet dan ook liever bevlogen politici die af en toe een fout maken, dan technocraten die proberen echte beslissingen uit te stellen en de lasten op toekomstige generaties af te wentelen.
Wolfgang Bialas laat zien hoe een democratische rechtsstaat zich in korte tijd kan ontpoppen tot een misdadig regime. In dit proces is een hoofdrol weggelegd voor de ideologie. Het was niet de onderdrukking die van Duitsers misdadigers maakte, maar de overtuigingskracht van de nationaal-socialistische ideologie. Net als Müller gaat ook Bialas ervan uit dat het gebrek aan gemeenschapszin de positie van de Republiek van Weimar zwak maakte. Het nationaal-socialisme daarentegen wist juist op dat punt een alternatief te bieden. De positieve ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog – zoals kameraadschap, opofferingsgezindheid en enthousiasme – vormden de basis van de nieuwe ‘moraal’. Bialas ziet de ideologie dan ook in moralistische termen. De kern hiervan was gehoorzaamheid aan de gemeenschap. Iedereen die tot de Volksgemeinschaft hoorde, kon aanspraak maken op bescherming en geborgenheid. Buitenstaanders, Joden, asocialen en andere vijanden van het volk vielen juist buiten deze bescherming en waren makkelijke doelwitten. Omdat ze geen echte staatsburgers meer waren kon de meerderheid van de bevolking hen zonder al te veel gewetensbezwaren verder isoleren en uiteindelijk vernietigen. Daarnaast werd de bevolking gepaaid met völkische Erlebnisangebote, zoals grote politieke feesten en de belofte van de aanstaande welvaart, gesymboliseerd in de Volkswagen. Deze nieuwe moraal werd al snel breed gedragen. Het heeft dan ook geen zin, aldus Bialas, om te zoeken naar een specifiek dadersprofiel. Daders waren heel gewone mannen, aus der Mitte der Gesellschaft.
Interessant is dat Bialas zich voornamelijk op primaire bronnen baseert. Helaas maakt hij niet goed duidelijk hoe representatief en wijdverbreid deze bronnen waren, maar hij strooit met fascinerende citaten. Intensief gebruikt hij Das Schwarze Korps, het clubblad van de SS, en tal van brochures van verschillende betrokken ministeries. Kortom, een aanrader voor lezers die zich verder willen verdiepen in enerzijds de wetenschappelijke pretenties van het nazisme en anderzijds de praktische toepassing van de rassenleer in de praktijk van het Derde Rijk. Een uitgebreide bibliografie sluit het boek af.
Overigens blijft het een raadsel hoe een technisch hoogstaande samenleving als de Duitse, waar de beste auto’s ter wereld worden gemaakt, niet in staat kan zijn om boeken met een register te produceren. Maar dit geheel en al terzijde.
Nach dem Ersten Weltkrieg: Lebensversuche moderner Demokratien
Tim B. Müller
174 p. Hamburger Edition, € 12,-
Moralische Ordnungen des Nationalsozialismus
Wolfgang Bialas
354 p. Vandenhoeck & Ruprecht Göttingen, € 64,99
Dit artikel is exclusief voor abonnees