Een populair tijdverdrijf onder Fransen is weeklagen over de samenleving. In de boekhandels liggen tal van werken over Frankrijks vrije val in machtspolitiek, economisch en cultureel opzicht. Onderdeel van dit behoorlijk grijsgedraaide plaatje is nostalgisch terugblikken op de ‘gouden periode’ van de Trente Glorieuses, 1945-1975. Over het staartje van deze voorspoedige jaren onder president Pompidou is relatief weinig gepubliceerd. Het overzichtswerk van Sabrina Tricaud, even simpel als doeltreffend Les Années Pompidou geheten, biedt aanknopingspunten voor een herwaardering van deze president en zijn ambtsperiode van 1969 tot 1974.
Tricauds werk is een frisse verhandeling over die vroege jaren zeventig, over technologische vernieuwing (de TGV, de Concorde), uitbouw van de welvaartsstaat, en strijd om meer persoonlijke vrijheid. In handen van Tricaud is Pompidou nu eens geen sullige, kleurloze opvolger van de grand Charles, maar juist iemand die kunstig en kundig wist te balanceren tussen oud en nieuw. Met het ene presidentiële been in de moderniteit (zijn voorliefde voor moderne kunst en architectuur werd gerealiseerd in het Centre Pompidou) en het andere diep in het klassieke Frankrijk. De provinciale Pompidou had een afkeer van de visionaire nouvelle société-politiek van premier Chaban-Delmas. Die was hem te gelikt, te Kennedy-achtig.
De Franse samenleving van die vroege jaren zeventig kende ook haar zwarte randjes – zo waren er bedrijfsbezettingen en terreuracties. Politie en ordediensten scherpten hun beheersingsmechanismen nog eens aan: in tegenstelling tot in Nederland dient de Franse politie niet zozeer de burger, maar bewaakt zij juist de staat. Deze traditie gaat minstens terug tot die roemruchte minister van Politie uit het postrevolutionaire tijdperk: Joseph Fouché.
Over deze ‘Grote Schnauzer’ van de Franse staat heeft Emmanuel de Waresquiel een weergaloze biografie geschreven. Deze historicus en uitgever heeft naam gemaakt als specialist van de negentiende eeuw. Bekend en bekroond is zijn biografie over Talleyrand, de beroemde hinkepoot-opportunist. Het heeft lang geduurd voordat hij zich stortte op die andere opportunist en gebrekkige, aan tuberculose lijdende minister.
Fouché behoorde tot de cohorten Fransen die in 1789 op de trein van de Revolutie sprongen: ze waren jong, gretig en vooral opportunistisch. Waresquiel verklaart de uitzonderlijke carrière van Fouché uit diens meervoudige machtswellust. Status en materiële voorrechten verwerven, daar was het deze provinciaal van eenvoudige komaf om te doen. Een intellectueel was Fouché bepaald niet, een leeghoofd evenmin. Hij was flauwtjes doordrongen van gelijkheidsbesef, met name in de beginjaren 1790, toen de Revolutie zich als een vers gemetselde muur nog diende te ‘zetten’ en dergelijke ideeën uiterst instrumenteel werden ingezet.
Fouchés ideologische opvattingen zaten een pragmatische aanpak nooit in de weg – integendeel. Het ging er niet om dat hij zijn land diende, maar hoe Frankrijk zijn carrière kon verwezenlijken. Het maakte Fouché dan ook weinig uit of de Republiek, het Keizerrijk of de Restauratie zijn salaris overmaakte.
Dit zou een heel cynisch portret kunnen zijn, maar dat is het niet. Waresquiel slaagt erin het DNA van Fouchés Wille zur Macht bloot te leggen: ijzeren discipline, volharding en een machiavellistische benadering van de politiek. Daarnaast laat Waresquiel ook zien dat Fouché simpelweg geluk heeft gehad tijdens de Terreur. Niet hij, maar zijn grote tegenstrever Robespierre sneefde uiteindelijk. En de conflicten met Napoleon vielen meer dan eens in zijn voordeel uit. Als puntje bij paaltje kwam, kon de kleine keizer zijn grote organisator van veiligheid en vervolging niet passeren, hoezeer hij hem ook wantrouwde.
Een verdere verdienste is dat deze biografie eens te meer de dark side van de Franse Revolutie blootlegt. Het is alom bekend dat het vrijheids- en gelijkheidsidealisme ten diepste was gedrenkt in veel bloed. Als ‘commissaris’ van de Revolutie diende Fouché de orde te handhaven in de opstandige en koningsgezinde provincie. En dat deed hij buitengewoon goed. Zijn bijnaam in Lyon luidt nog altijd ‘de Mitrailleur’ – en dat is niet omdat hij snel sprak. Dit perspectief vanuit la France profonde benadrukt de gruwelijke manier waarop de verheven idealen van 1789 het volk door de strot zijn geduwd.
Zowel de oppositie als niet-politieke pechvogels werden in showprocessen en strafexpedities over de kling gejaagd. Fouché was de man die dergelijk corvee tot in de puntjes afhandelde voor ‘Parijs’. Hij was permanent aanwezig, maar nooit zichtbaar, nooit direct betrokken. Een bureaumoordenaar avant la lettre. Iemand die altijd en overal nuttige vrindjes had, in revolutionaire, bonapartistische en royalistische kring. Vandaar de ondertitel: de stilte van de pieuvre, die veelarmige inktvis met geniale camouflagetechnieken.
Deze biografie maakt pijnlijk duidelijk dat ‘1789’, afgezien van alle ideologische vergezichten, óók heel erg hol was. Dat sluit aan bij Waresquiels aandacht voor aspecten van continuïteit voor en na het revolutietijdperk. Het knappe aan deze biografie is dat Fouché nooit alleen maar een terrorist en koningsmoordenaar is. Waresquiel laat hem in zijn waarde. En datzelfde kan gezegd worden van de Pompidou van Tricaud.
Niek Pas is als historicus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
Fouché. Les silences de la pieuvre
Emmanuel de Waresquiel
882 p. Tallandier/Fayard,
€ 29,90
Les Années Pompidou
Sabrina Tricaud
326 p. Belin,
€ 25,-
Dit artikel is exclusief voor abonnees