‘In Den Briel verloor Alva zijn bril’ en ‘In Alkmaar begon de Victorie’ leerden wij op de katholieke lagere school. Maar we leerden ook nog iets anders: in Gorcum nabij datzelfde Den Briel slachtten in het jaar des Heren 1572 de bloeddorstige geuzen onze priesters af en maakten hen tot martelaren. De Opstand verenigde en verdeelde vanaf het eerste uur. Er was en is altijd iets met die Tachtigjarige Oorlog.
Talloze geschiedschrijvers probeerden er met meer of minder succes één verhaal van te maken. P.C. Hooft had in zijn Historiën oog voor de mensen en beelden schendende uitwassen, maar beschreef verder complimenteus de vrijheidsstrijd als een eigentijds betrokken historicus, ongeveer zoals Loe de Jong dat met de Tweede Wereldoorlog deed. Met name in de negentiende eeuw ontstond het bekende, gestolde beeld: het was een opstand geweest van fiere protestanten, dappere burgers en kloeke Oranjes tegen de roomse ‘superstitiën’, de geloofsonderdrukking, en de Spaanse katholieke dwingeland Filips II en zijn gruwelijke handlangers. Zelfs beroemde buitenlandse auteurs als de Amerikaanse puritein John Motley en Friedrich Schiller complimenteerden het kleine Holland in boekvorm met zijn grote daden.
Maar er zou steeds meer aan het even zelfvoldane als massieve beeld geknaagd worden. En de katholieken dan? Hadden die niet meegedaan? Waren ze als dank niet hondsberoerd behandeld? Die vragen stelde een negentiende-eeuws dorpsdokter en amateurhistoricus bijvoorbeeld in een veeldelig werk. Was er niet ook, wilden weer andere historici weten, een heel grote middenpartij van bezorgde burgers geweest die noch met de Spaansgezinde, noch met de calvinistische doordrijvers iets te maken wilden hebben? En de Belgen? Waarom waren zij vergeten, schreef een in de vorige eeuw beroemde Nederlands historicus. Zij hadden toch ook nare tachtig jaren beleefd doordat die enghartige Hollanders hen hadden laten stikken?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
En zo kunnen we nog een tijdje doorgaan. De Opstand was van alles: de eerste moderne burgerlijke revolutie, een Spaanse militaire geografisch-logistieke misrekening en een onvermijdelijk conflict – want hij lag al besloten in de vroege vijftiende-eeuwse tweedeling tussen Noord en Zuid. En, o ja, de Opstand was natuurlijk ook toeval, of beter gezegd: een reeks van toevalligheden. Het had ook allemaal heel anders kunnen lopen.
Tegenwoordig houden geschiedschrijvers het erop dat de Tachtigjarige Oorlog vooral een burgeroorlog was. Er bestonden zogezegd partijdige, accommoderende en collaborerende vaderlanders. Er zouden er zelfs geweest zijn die zich ’s ochtends bij het opstaan afvroegen of ze die dag hun geuzenpenning, het merkteken van de vrijheidsstrijders, wel op zouden doen; je wist immers maar nooit wie je tegenkwam. Maar ook deze visie op de Opstand als oorlog van Nederlanders tegen Nederlanders is niet onproblematisch, want hoezo oorlog? Van de tachtig jaar werd maar enkele tientallen jaren echt gevochten. En hoezo burgeroorlog? De meeste mensen probeerden gewoon te ontsnappen aan welk strijdgewoel dan ook.
Ga er maar aan staan om in zo’n historiografische kermis een overzichtswerk te schrijven over die veelduidige tachtig jaar. De Leidse historicus Anton van der Lem deed het in een klein boek van ruim 250 pagina’s. Hij beschrijft de Opstand primair als een strijd om de vrijheid van godsdienst en geweten, om het recht op zelfbeschikking en het recht op medezeggenschap – dat wil zeggen, het meebesturen van steden en adel naar de normen van die tijd. En dat is een terechte keuze, want wat de Opstand allemaal ook geweest mag zijn, deze drie ingrediënten behoren hoe dan ook tot het hoofdgerecht ervan.
De auteur geeft de bekende smakelijke details, bijvoorbeeld over de wording van de scheldnaam de Geuzen. Ook schrijft hij af en toe met gevoel voor ironie. Zo lezen we over de vaderlandse benadering van de landvoogdes Margaretha van Parma dat het ‘afhing van de welgezindheid waarmee men haar wilde beoordelen, of men zich haar onechte geboorte dan wel haar afstamming van keizer Karel herinnerde’.
Het Smeekschrift der Edelen, de Beeldenstorm, de Tiende Penning, de Bloedraad van Alva, het Ontzet van Leiden, de Pacificatie van Gent, de Unie van Atrecht en van Utrecht, de Apologie van Oranje, de Acte van Verlatinghe, de moord op Oranje – alle klassiekers die wij ooit moesten leren opdreunen, staan in het boek.
Toch bevredigt het niet helemaal. Van der Lem heeft voor het probleem van de veelvormigheid van de Tachtigjarige Oorlog een logische, maar ontoereikende oplossing gekozen, namelijk die van de onpartijdigheid. Het ontbreekt in zijn verhaal aan engagement en invoelend perspectief. Hij doet chronologisch en sober verslag van een periode waarin Nederland de grote kwesties van de vroegmoderne tijd – wat te doen met kerk en koning? – ongehoord radicaal oplost door ze beide af te schaffen, zoals de historicus Arie van Deursen ooit kernachtig schreef. Zo’n verhaal vraagt niet om volledigheid, het vraagt op z’n minst om de hartstocht van een Loe de Jong of een P.C. Hooft.
– Jos Palm
De Opstand in de Nederlanden 1568-1648
Anton van der Lem
252 p. Uitgeverij Vantilt,
€ 19,95