Home BOEKEN: ‘Als ik morgen niet op transport ga…’ & ‘Het hele leven is hier een wereld op zichzelf’

BOEKEN: ‘Als ik morgen niet op transport ga…’ & ‘Het hele leven is hier een wereld op zichzelf’

  • Gepubliceerd op: 27 november 2014
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jos Palm

Wie over de Duitse vervolgings- en vernietigingsmachinerie in Nederland schrijft, moet zich verhouden tot Ondergang van Presser. Want al schreef Loe de Jong sober en inventariserend over de kampen, en is er de indringende reportage In Depot van journalist en kampingezetene Philip Mechanicus over Westerbork, Presser zette de standaard. In zijn boek, dus ook in het hoofdstuk over Westerbork en Vught, is het drama op elke bladzijde tastbaar, zelfs bijna te ruiken. Presser beneemt de lezer de adem als hij schrijft over de Joodse ordedienst, ‘vol kampallures, schreeuwend, commanderend van achter hun jodenster’, over de bevoorrechte ‘Über-joden’ ter plaatse, en over de ontelbare afgevoerden, die ‘zich voelden als dieren op een abattoir ingeladen, met dat verschil, dat daar nog wel eens iemand van de dierenbescherming tussenbeide kwam’. Hij schetst Westerbork als voorportaal van de hel.

De concurrentie met Pressers inferno aangaan is voor iedere historicus een min of meer onmogelijke opgave, maar hoe moet het dan wel? Die vraag dringt zich op bij twee recente studies van jonge historici, een over Westerbork en een over Vught. Beide boeken zijn het resultaat van academische exercities. En dat is niet onproblematisch. Want al citeren beide auteurs veelvuldig uit brieven, dagboeken en memoires, en doen ze hun best om het kampbestaan invoelbaar te maken, het lukt ze maar beperkt. Hun academische aanpak staat tussen de auteurs en hun onderwerp in. Het erge is dat ze daar niet zoveel aan kunnen doen. Het thema is te groot voor een academisch proefschrift met een noodzakelijk academische vraagstelling; daarachter lopen de modder, het vuil en het verdriet het risico te verdwijnen.
 
Eva Moraal onderzoekt hoe de bewoners het doorgangskamp beleefden en zich herinnerden. Ze beperkt zich noodzakelijkerwijs tot de overgebleven teksten van de kleine ‘elite’ die het geluk had niet meteen te worden afgevoerd en die tijd had om te schrijven. Ze wil weten of mannen, vrouwen en kinderen anders omgingen met Westerbork, hoe de Nederlandse Joodse nieuwkomers zich opstelden tegenover de langstzittende Duitse Joodse vluchtelingen (de bevoorrechten, vaak de kampoudsten of blokoudsten) en hoe kampgevangenen aankeken tegen het fenomeen van daders en slachtoffers.

Ze loopt alle vragen systematisch af, en getuigt wel degelijk van besef voor het grote leed dat zich ogenschijnlijk aanvankelijk klein aandient. Zo citeert ze een bewoner die naar huis schrijft over het onvoorstelbare feit van ‘1 WC voor 600 menschen voor de nacht’. Maar telkens raakt door de vraagstelling de werkelijkheid van toen uit beeld. We lezen dat indertijd mannen en vrouwen deels elkaars taken overnamen en dat in de latere memoires de klassieke rolpatronen weer in ere worden hersteld; dat kinderen destijds Westerbork ‘niet alleen erg’ vonden en dat ze dat later als volwassenen heel anders zagen; en dat overlevenden in hun memoires steeds weer schrijven over de trein die elke week vertrekt, terwijl de transporttreinen ‘maar gedurende een beperkte periode op dinsdag reden’ (twee jaar lang, is dat een beperkte periode?). Het punt dat de auteur wil maken, het onderscheid tussen beleving en herinnering, is het probleem van haar boek. Haar kamp verbleekt bij het retrospectieve apocalyptische Westerbork van Presser.

Het boek over Vught is minder theoretisch, maar ook hier zit de proefschriftmethodiek het kampleven in de weg. Vught was anders dan Westerbork, behalve voor de Joden die er zaten, geen doorgangs- maar een concentratiekamp. Depersonalisatie van de veelal politiek gevangenen die er verbleven was het doel. Dat gebeurde niet op de gebruikelijke moordende en martelende manier van de nazi’s, maar met zachtere hand. Marieke Meeuwenoord maakt aannemelijk dat Vught inderdaad geen Mauthausen was. Ook laat ze zien dat er in weerwil van Pressers beschrijving ook menselijke bewaaksters en bewakers rondliepen, en dat goede vaderlanders niet zomaar volledig werden gedehumaniseerd – dat lag aan hun eigen karaktersterkte en het relatief milde kampregime. Maar ook haar boek lijdt aan academische bevraging van ‘het materiaal’. Vooral als ze schrijft over ‘het verschil in lichamelijke kwetsbaarheid van mannen en vrouwen’, en als ze op zoek gaat naar de ‘maatschappelijke vooroordelen en conventies’ die het leven in het kamp bepaalden – en tot de enigszins voor de hand liggende conclusies komt dat er meer geweld werd gebruikt tegen mannen dan tegen vrouwen, en dat vrouwen meer schoonmaakten dan mannen.
 
Het probleem met beide boeken is welbeschouwd simpel. Tegenover het drama van Presser is wat we lezen allemaal te academisch en tegelijkertijd te vlak. Dat zit ’m in de licht schoolse penvoering en in de goedbedoelde poging te laten zien hoe ‘gewoon’ het kampleven was voor de betreffenden. En al is het niet zo dat de auteurs in de door de Duitsers uitgezette val van de normalisering trappen (die stelden Westerbork voor als een modelkamp), noch in Westerbork, noch in Vught gaat het er echt stinken.
 
Als ik morgen niet op transport ga. Kamp Westerbork in beleving en herinnering
Eva Moraal
464 p. De Bezige Bij, € 24,90
 
Het hele leven is hier een wereld op zichzelf. De geschiedenis van kamp Vught
Marieke Meeuwenoord
430 p. De Bezige Bij, € 24,90

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.