Het aantal alcoholslachtoffers in het verkeer neemt weer toe. Maar het zal niet gauw zo bizar hoog worden als in de jaren zeventig. Wat was er toen toch met Nederlandse autobestuurders aan de hand?
Daar stond hij dan, in het nachtelijk duister langs de Elspeterweg in Nunspeet. Het was de nacht van 4 op 5 maart 1975. Minister Jan Pronk van Ontwikkelingssamenwerking was met moeite uit zijn auto geklommen die een boom had geraakt en gekanteld in de berm lag. Het was een lange en vermoeiende werkdag geweest met zijn ambtenaren in hotel-restaurant De Malle Jan in Vierhouten, vertelde hij de politierechter later. En ja, hij had gedronken. Er was een promillage van 1,41 gemeten in zijn bloed, veel meer dan was toegestaan.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Het was niet de eerste keer. Vijf jaar eerder had Pronk om dezelfde reden ook al een rijontzegging aan zijn broek gehad. Nu kreeg hij tweeduizend gulden boete en een rijverbod van negen maanden. En wat een opluchting: van premier Den Uyl hoefde hij niet af te treden. Met alle publiciteit had hij genoeg straf gehad. Dat gold ook voor minister Ruud Lubbers van Economische Zaken, die in 1974 in Den Haag op weg naar de wekelijkse Ministerraad tegen een verkeerszuil was geknald en gewoon was doorgereden. Bij zijn aanhouding had hij meteen toegegeven zojuist twee whisky’s te hebben genuttigd op een receptie op de Indonesische ambassade. Uit de bloedproef bleek een promillage van 0,3. Net niet genoeg voor een vervolging.
Lubbers knalde tegen een verkeerszuil en reed gewoon door
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Drank was overal
Welkom in de jaren zeventig: een tijd waarin Nederlanders massaal hun schouders leken op te halen over de donkere kanten van alcohol. De welvaart en individuele vrijheid namen toe, en dat moest worden gevierd. In 1960 dronken we per hoofd van de bevolking nog 2,6 liter pure alcohol (in de vorm van bier, wijn en gedistilleerd), in 1979 was dat opgelopen tot 9,1 liter. Drank was goedkoop, er kwamen meer smaken en drankreclame was overal. Iedereen had inmiddels een televisie, en dat stimuleerde de thuisdrinker. ‘Als je vijf glazen op hebt kun je niet meer leze n,’ zei een alcoholvoorlichter in 1976 in De Volkskrant, ‘maar na tien glazen kun je nog wél kijken.’ In navolging van koningin Juliana volgden talloze vrouwen een ‘sherrydieet’. Tijdens de Ministerraad werd jenever geschonken.
In navolging van koningin Juliana volgden talloze vrouwen een ‘sherrydieet’
De politie zag dat allemaal terug op de weg. In die tijd zat een op de zeven gecontroleerde automobilisten beschonken achter het stuur. Vooral in de weekeinden was het bar en boos. In 1974 vielen er 392 doden in het verkeer door alcohol. Tegenwoordig zijn het er minder dan de helft, terwijl er nu beduidend meer mensen (en auto’s) zijn dan destijds.
De overheid kon er sinds 1965 niet veel meer tegenoverstellen dan een weinig dwingende publiekscampagne: Glaasje op, laat je rijden. Maar hoe serieus zou je die als burger moeten nemen als zelfs ministers er lak aan blijken te hebben? En zij niet alleen. In 1970 werd in Amsterdam een congres gehouden met als thema ‘alcohol en wegverkeer’. In een enquête onder de 230 aanwezige experts gaf bijna de helft toe zelf weleens beschonken achter het stuur te hebben gezeten. Een derde verklaarde dat minstens tien keer te hebben gedaan.
Vier glazen per feestje
In 1968 had de criminoloog Wouter Buikhuisen (die later beroemd en berucht zou worden om zijn ideeën over een biologische oorsprong van crimineel gedrag) zijn duit in het zakje gedaan. De overheid moest zich er gewoon bij neerleggen dat mensen nu eenmaal alcohol willen drinken, vond hij. Buikhuisen kwam met een eigen richtlijn. Om te mogen rijden mocht je per uur dat je feestje duurde maximaal één glas alcohol nuttigen. Bij het totaal mocht je dan nog een glas optellen, maar dan wel met een maximum van vier. Dus: duurde je feestje drie uur, dan mocht je van Buikhuisen vier glazen sterke drank tot je nemen en vervolgens in de auto stappen. Volgens de criminoloog zou een kleine hoeveelheid alcohol zelfs de concentratie en het reactievermogen bevorderen.
Een kleine hoeveelheid alcohol zou de concentratie bevorderen
Opmerkelijk genoeg besloot het Verbond voor Veilig Verkeer (de voorloper van Veilig Verkeer Nederland) de slogan ‘Eén op één en niet meer dan vier’ te voeren tijdens de decembermaanden van 1968. Een storm van kritiek stak op, zowel uit eigen geledingen als van politie en justitie. Hoe viel dit te rijmen met het streven om helemaal geen drankrijders meer op de weg te hebben? Na een paar weken besloot het Verbond alsnog af te zien van de Buikhuisen-slogan. Menig drinker zal zich intussen aangemoedigd hebben gevoeld: kennelijk waren de deskundigen het ook niet eens over de schadelijkheid van alcohol.
Schrikken van de blaastest
Het duurde jaren voordat experts en politici tot handhaafbare maatregelen kwamen. In november 1974 werd de Alcoholwet van kracht. Die stelde voor het eerst een harde grens: heb je meer dan 0,5 promille alcohol in je bloed, dan ben je de klos. Tot dan toe konden politieagenten slechts afgaan op uiterlijke kenmerken van drankgebruik: zo vroegen ze verdachte automobilisten een rechte lijn te lopen. Vanaf nu konden ze een blaastest afnemen, en zelfs een bloedproef. Wie boven de limiet uitkwam kon een fikse boete en een rijontzegging tegemoetzien. Of erger nog, een gevangenisstraf.
Dat miste zijn uitwerking niet. In de twee maanden na de inwerkingstelling van de wet hadden slechts 526 van de 104.000 gecontroleerde automobilisten te veel gedronken. Maar de curve ging al snel weer omhoog. De kans om daadwerkelijk door de politie te worden aangehouden bleek namelijk niet zo groot. Er kon niet ineens een blik verkeersagenten worden opengetrokken. In 1977 vielen er alweer 390 doden door beschonken bestuurders.
Brave Bob
De strengere maatregelen, die bedoeld waren om jaarlijks honderden mensenlevens te redden, werden snel gepolitiseerd. Het waren de socialisten in de regering die ondernemers hun omzet misgunden, mopperden horecabazen. ‘Komaan vrienden,’ schreef een anonieme columnist in 1974 in de Leeuwarder Courant, ‘op de barricaden voor de vrije borrel en de ongekromde alcoholist!’ In 1976 verklaarde een op de vijf deelnemers aan een studie van het Instituut voor Sociaalwetenschappelijk en Economisch Onderzoek het volkomen normaal te vinden om na vijf glazen alcohol achter het stuur te gaan zitten. Slechts dertien procent vond dat je eigenlijk niet de weg op kan met alcohol in je lichaam.
‘Op de barricaden voor de vrije borrel en de ongekromde alcoholist!’
Een halve eeuw later is er in die houding veel veranderd. Kon je in de jaren zeventig nog met veel bravoure in je auto stappen als je in aangeschoten staat uit het café kwam, nu spreken we braaf af wie vanavond de Bob is. Een dronken bestuurder vinden we een eersteklas sukkel. Hebben de campagnes dan toch geholpen? De afgenomen alcoholreclame op televisie? De moderne controleapparatuur van de politie? Het zal allemaal een rol hebben gespeeld.
In 2022 zat 2,6 procent van de automobilisten die in weekendnachten gecontroleerd werden boven de 0,5 promille. Vergeleken met vijftig jaar geleden is dat ongelofelijk weinig, maar wel bijna het dubbele van het laagterecord uit 2014: 1,4 procent. De trend gaat inmiddels weer de verkeerde kant op. Hoeveel verkeersdoden en -gewonden er precies vallen door alcoholgebruik is niet precies bekend; een schatting uit 2015 kwam uit op 75 tot 140 verkeersdoden (dat zijn niet alleen automobilisten). Nog steeds veel te veel, maar het duurt nog een hele poos voordat we weer in de beschonken jaren zeventig zijn beland.
Openingsafbeelding: Auto-ongeluk op de Leeuwarderweg in Amsterdam. Bron: Hugo van Gelderen / Anefo.