In de jaren zestig woonden er meer mensen in Rotterdam en Den Haag dan nu, blijkt uit een nieuwe tijdlijn van het CBS. Onze huizencrisis heeft ermee te maken dat we de afgelopen eeuwen ruimer zijn gaan wonen, en met minder personen op één adres.
In bijna 200 jaar tijd ging Nederland van 418.000 naar 8,3 miljoen woningen, laat het CBS zien. In die twee eeuwen kampte Nederland vaker met woningnood. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakten 500.000 huizen beschadigd, en dat had grote effecten op de huizenmarkt. ‘Tot ver in de jaren zestig kwam het veel voor dat huishoudens een woning deelden,’ vertelt CBS-hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen. ‘Pasgetrouwde stellen bleven noodgedwongen bij hun ouders wonen. Dat ging om grotere aantallen dan nu.’
Een opvallende statistiek in de tijdlijn is de bewoningsdichtheid van Rotterdam en Den Haag, zegt Van Mulligen. ‘Daar woonden in de jaren zestig meer mensen dan tegenwoordig, terwijl die steden toen een stuk kleiner waren en minder woningen telden. Het illustreert hoe onze woonwensen zijn veranderd: we zijn met steeds minder mensen gaan samenwonen.

Verwachtingspatroon groeit
Onze huizen werden niet alleen minder druk, maar ook groter. Rond 1900 bestonden de meeste woningen nog uit één of twee vertrekken. In 1919 liet de minister van Volkshuisvesting weten dat woningbouwcorporaties voortaan alleen subsidie kregen voor huizen met minimaal drie slaapkamers. Dat had vooral morele redenen: ‘Ouders moesten apart kunnen slapen van hun kinderen, en het werd onzedelijk gevonden als broertjes en zusjes bij elkaar op de kamer lagen,’ aldus Van Mulligen. ‘Inmiddels is het een welvaartsding. We vinden het vrij normaal dat kinderen hun eigen kamer hebben.’
Voor veel starters is een huis nu onbetaalbaar, maar 1929 kocht je een koopwoning van het jaarsalaris van een docent, is in de tijdlijn te lezen. ‘Maar toen lag de rente wel veel hoger dan nu,’ nuanceert Van Mulligen. ‘Bovendien stond een docent destijds relatief hoger op de economische ladder. De huidige woningnood heeft vooral te maken met wensen versus betaalbaarheid. Onze enorm gestegen welvaart zie je terug op de woningmarkt. Het aantal kamers groeit, maar ook de kwaliteit van woningen is hoger. Eengezinswoningen zijn bijvoorbeeld een stuk groter geworden en veel beter geïsoleerd.’

Ons verwachtingspatroon voor woningen groeit mee met de tijd, concludeert hij. ‘Iemand uit 1925 die onze huizen zou zien, zou ze vast paradijselijk vinden. Maar over honderd jaar kan de woningmarkt er zo anders uitzien, dat Nederlanders uit 2125 niet met onze woonwensen akkoord zouden gaan.’
Ouderen vermogender dan ooit
Van Mulligen wijst ten slotte op de rijkdom die de huizenmarkt de oudere generaties heeft opgeleverd. ‘Tot ver in de Nederlandse geschiedenis waren gepensioneerden het meest armlastig. Als ze te oud waren om te werken werden ze afhankelijk van familie, de kerk of liefdadigheid. Een serieus staatspensioen kwam er pas in de jaren vijftig.’
Maar inmiddels is het inkomen van gepensioneerden hoger dan ooit en waren ze nog nooit zo vermogend. ‘Voor het eerst zie je dat de oudere leeftijdsgroep in vermogen gemeten de rijkste van Nederland is. Dat heeft alles met de woningmarkt te maken. Babyboomers en generatie X hebben vaak een eigen woning die enorm in waarde is gestegen. Als de babyboomers straks overlijden, zal dat tot de grootste vermogensoverdracht in de Nederlandse geschiedenis leiden.’

Beeld: Krappe huizen in Groningen, circa 1925. Foto via Groninger Archieven, fotograaf onbekend.
