Home ‘U oordeelt over Moeder Indonesia zelf’

‘U oordeelt over Moeder Indonesia zelf’

  • Gepubliceerd op: 27 april 2010
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Lambert Giebels

In 1930 spande het Nederlands-Indische bestuur een proces aan tegen Soekarno op grond van het haat-zaaiartikel uit het Nederlands-Indische Wetboek van Strafrecht. Soekarno brak met zijn kleurrijke verdedigingsrede Indonesië klaagt aan door als nati-onaal politicus.

Soekarno was de leider van de non-coöperatieve nationalisten, die weigerden met het Neder-lands-Indische bestuur samen te werken. Hun politieke partij was de Partai Nasionalis Indonesia (PNI), die Soekarno met enkele geestverwanten op 4 juli 1927 in Bandoeng had opgericht. Artikel 2 van het partijprogramma formuleerde het doel van de partij kort en goed als ‘het nastreven van de onafhankelijkheid van Indonesië’.

De PNI was in het gat gesprongen dat de Partai Kommunis Indonesia (PKI) in 1926 had achtergelaten, toen deze na een mislukte opstand buiten de wet was geplaatst en haar lei-ders waren verbannen naar het deportatieoord Boven-Digoel op Nieuw-Guinea. Soekarno was in 1926 als civiel ingenieur afgestudeerd aan de Technische Hogeschool van Bandoeng. In plaats van te kiezen voor een lucratieve baan wijdde hij na de oprichting van de PNI, waarvan hij voorzitter werd, al zijn tijd en energie aan de politiek. Dankzij zijn redenaarstalent en felle artikelen in Indonesische bladen en tijdschriften groeide de PNI in korte tijd uit tot een poli-tieke factor van betekenis.

De snelle opmars van de Partai Nasionalis en Soekarno’s optreden verontrustten de politionele en justitiële autoriteiten. In de loop van 1929 begon de overtuiging te groeien dat de PNI in de voetsporen was getreden van de PKI en een opstand tegen het koloniale bewind beraamde. Deze verdenking werd gevoed door het allerwegen opduikende gerucht dat er in 1930 iets te gebeuren stond. Alarmerend was de plotselinge toename van het ledental van de PNI in september 1929, maar verontrustender nog een redevoering van Soekarno op 29 okto-ber, waarin hij liet horen: ‘Mati satoe, datang doea, mati doea, datang empat!’ (Sneuvelt één van ons, dan komen er twee voor in de plaats; sterven er twee, dan komen er vier.)

Op 24 december gelastte de procureur-generaal na overleg met de gouverneur-generaal het politieapparaat op Java en Madoera om in de nacht van 29 op 30 december overal bij de PNI huiszoeking te doen, alles wat daar werd gevonden aan belastend materiaal in beslag te nemen en ‘alle daarvoor in aanmerking komende personen te verhoren nopens actie partij, enz.’. Soekarno werd in de vroege ochtend van 30 december in het huis aan de Tjoekoe Digoelweg in Djokja, waar hij te gast was, gearresteerd, ‘in naam van de Koningin!’. Daags erna werd hij overgebracht naar Bandoeng, waar hij in de Bantjeuj-gevangenis in verzekerde bewaring werd gesteld.

De vraag was wat te doen met de gearresteerde PNI-leiders. De Raad van Indië adviseerde gouverneur-generaal De Graeff om gebruik te maken van zijn ‘exorbitante rechten’ en de PNI-leiders, net als met de communistische kopstukken was gebeurd, zonder omhaal naar Boven-Digoel te verbannen. De Graeff wilde de buitenwereld echter laten zien dat de Neder-landse kolonie een rechtstaat was, en gelastte Soekarno gerechtelijk te vervolgen, samen met drie leden uit de rank and file van de PNI – om aldus ook de gewone leden in te prenten hoe verderfelijk het was lid te zijn van een non-coöperatieve organisatie.

De vier verdachten moesten terechtstaan voor de Landraad van Bandoeng. Deze in ieder regentschap gevestigde rechtbank gold als ‘de gewone dagelijkse rechter van eigenlijk gezegde inlanders’ ─ en tot deze tweederangsburgers behoorden ook Soekarno en zijn lotgenoten. Het vooronderzoek vergde geruime tijd. Bij de huiszoekingen was een berg papier in beslag genomen die helemaal nageplozen moest worden. Ook werden her en der op Java niet minder dan 114 getuigen gehoord.

Eindelijk, op 28 augustus 1930, begon de openbare zitting. Voorzitter van de Landraad was R. Siegenbeek van Heukelom. Hij werd gesecondeerd door twee Soendanese edellieden. Ook de openbaar aanklager, de jaksa, was een inlandse jurist. Maar Van Siegenbeek domi-neerde het proces. De aanklacht stoelde op twee artikelen uit het Indische Wetboek van Straf-recht.

Het ene was 153 bis, het ‘haat-zaaiartikel’, dat in 1925 was ingevoerd en in 1936 navolging zou krijgen in artikel 137d van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht ─ het artikel waarmee Wilders zal worden geconfronteerd. Het tweede strafrechtartikel was artikel 169, ‘deelneming aan een misdadige vereniging’, dat eveneens in ons wetboek navolging heeft gekregen: het huidige artikel 140.

De presentatie van beschuldigingen die uit de papierberg waren opgedolven, en de on-dervragingen, eerst van de verdachten en daarna van de getuigen, sleepten zich wekenlang voort. De aanvankelijke publieke belangstelling voor wat een spectaculair proces leek te worden ebde weg, en de kranten besteedden er nauwelijks nog aandacht aan. Het monsterproces dreigde aan zijn gewicht te bezwijken, totdat Soekarno op 1 december met zijn pleitrede begon en de publieke tribune weer volstroomde.

‘Edelachtbare Rechters,’ zo begint Soekarno. ‘Het zou overbodig zijn te vermelden dat dit een politiek proces is.’ En hij verwijst naar de kranten waarin werd verklaard ‘dat van vrijspraak geen sprake kan zijn’. Waarom dan toch een verdedigingsrede? ‘Opdat U onze politieke inzichten zult kunnen beoordelen en ook begrijpen.’ De redenaar verontschuldigt zich ‘voor het feit dat wij gedurende uren Uw aandacht vragen, en dat wij vele aanhalingen uit verschillende boeken zullen gebruiken’.

Iedereen gaat er eens goed voor zitten. Twee zittingsdagen blijft Soekarno aan het woord. Hier enkele treffende passages. De president heeft de aangeklaagde herhaaldelijk geconfronteerd met het begrip ‘imperialisme’. Imperialisme moet, aldus Soekarno, worden gezien als een vrucht van het kapitalisme. En kapitalistisch imperialisme, vervolgt hij zijn college, is ‘het streven om de huishouding van een ander land en volk te beheersen’.

Het Nederlandse imperialisme in Indië laat Soekarno beginnen met de komst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. In schrille kleuren schildert hij de meedogenloosheid waarmee Jan Pieterszoon Coen in de Molukken heeft huisgehouden. Ook steekt hij een filippica af over het cultuurstelsel – ‘dat als een zweep neerstriemde op hoofden en ruggen van ons volk.’

Talrijke Nederlandse auteurs, van Snouck Hurgronje tot Henriëtte Roland Holst, vindt Soekarno aan zijn zijde bij de veroordeling van het Nederlandse imperialisme, zoals hun uit-spraken – waarmee hij kwistig strooit – illustreerden. Het is waar: de misdaden van de VOC en van het cultuurstelsel behoren tot het verleden, ‘maar het nationale hart kan dit niet gemakkelijk vergeten’.

Een uitspraak van een westerse auteur over de koloniale uitbuiting – ‘in vrome tijden verbergt men het achter het mom van het “christendom”, en in verlichte tijden achter dat van “beschaving”’ – biedt de redenaar een overstap naar het moderne imperialisme. Soekarno grijpt hier naar een geliefd thema: het exportoverschot. Op gezag van het Indische Bureau van de Statistiek noemt hij het recente record van anderhalf miljard gulden, het grootste koloniale overschot in de wereld.

Het volgende hoofdstuk van zijn rede geldt het ontstaan van de nationalistische beweging. Soekarno leidt het in met de geladen woorden: ‘Elk wezen, elk volk komt ten slotte in opstand, ontwaakt, indien het al te zeer zijn ellendige toestand voelt.’ Wanneer Soekarno Jezus Christus opvoert als eerste revolutionaire nationalist, wordt het Siegenbeek te gortig. Hij verzoekt beklaagde dringend ‘er alle godsdienst buiten te houden’.

Soekarno haast zich een ander ijkpunt aan te grijpen: ‘de strijd van het Nederlandse volk om zich te bevrijden van het Spaanse juk.’ Zoals destijds het Nederlandse volk, was thans het Indonesische volk ontwaakt. ‘De Indonesische reus, die in diepe, ja dodelijke, rust was verzonken, heeft zich opgericht en spant zijn krachten.’ Het nationalistische bewustzijn is niet geschapen door de PNI, maar de vrucht van de imperialistische onderdrukking. ‘Niet komt de zon dus op omdat de haan kraait, maar de haan kraait omdat de zon opkomt.’

In het tweede deel van zijn verdediging gaat Soekarno in op de concrete aanklachten die tegen hem zijn ingebracht. Hij verwerpt de beschuldiging dat hij degene zou zijn geweest die het gerucht had verspreid als zou er in 1930 een opstand plaatsvinden. Maar inderdaad, het kan niet worden ontkend dat allerwegen op Java de verwachting leeft dat in 1930 de voorzegde Ratu Edil, rechtvaardige vorst, zal verschijnen. Zelfs de regeringskrant Poestaka Soenda heeft het erover. Elk verschijnsel heeft zijn oorzaak. De regering moet zich maar eens afvragen waarom de Javaan zo haakt naar een rechtvaardige vorst.

En zijn ‘logenachtige’ aankondiging van een oorlog in de Pacifische regio? Menig westers auteur heeft iets dergelijks geuit: Ernst Reinhard in Die imperialistische Politik im fernen Osten, Karl Haushofer in Geopolitik des Pazifischen Ozeans, en het meest indringend Hector Bywater in The Great Pacific War. Op grond van deze gezaghebbende schrijvers heeft Soekarno zijn volk gewaarschuwd: ‘Gelijk drie leeuwen die zich klaarmaken elkaar te be-springen en reeds dreigend, tandenknarsend, hun klauwen tonen, gelijk drie reuzenslangen die dreigend hun muil openen om hun vijand te verslinden, gelijk drie octopussen die hun vang-armen rondslingeren om hun vijand te vernietigen, zo maakt Engeland in Singapore, Japan in zijn eigen land en Amerika in Dutch Harbour en Manilla zich op om elkaar in de Stille Zuidzee te lijf te gaan.’

En ten slotte zijn oproep ‘Vernietig het imperialisme’. Op professorale toon legt Soekarno uit: dit is de taal van de redenaar, niet radicaler dan wanneer Troelstra uitroept ‘dat wij onze knuppels moeten laten neerkomen op de troon van het kapitalisme’. Wanneer de geest vaardig over hem is, valt het Soekarno moeilijk tot een afronding van zijn betoog te komen. Ten slotte echter vindt hij een bloemrijk slotwoord, waarin hij een beeld hanteert dat hij later nog vaak zal gebruiken als hij merdeka (onafhankelijkheid) opeist voor zijn land:

Onze stem die wij hier in de gerechtszaal laten klinken blijft niet slechts binnen deze muren. Zij dringt over vlakten en bergen en zeeën van Kota Radja tot aan Fak Fak, van Oeloesiaoe bij Menado tot Timor. Het Indonesische volk dat onze stem hoort, trilt als hoort het zijn eigen stem. Uw oordeel over ons streven, Edelachtbare Rechters, is een oordeel over het streven van Iboe (Moeder) Indonesia zelf.

Op 21 december 1930 werd vonnis gewezen. Het voorlezen vergde een volle zittingsdag. Het besloeg 70 getypte foliovellen en was vervat in 148 sententies. Met de bewijsvoering van haatzaaien ex artikel 153 bis was de Landraad gauw klaar. Het kostte haar nauwelijks twee vellen om uit redevoeringen en geschriften van de aangeklaagde het bewijs te construeren van ‘het zich uiten in woorden waarin verstoring van de openbare orde dan wel aanranding van het gezag wordt aangeprezen of daarvoor stemming gemaakt’.

De rest van het vonnis was doortrokken van communistenfobie. Het overgrote deel putte zich uit in de bewijsvoering dat de PNI een misdadige vereniging was, door pogingen om aan te tonen dat de partij de erfgename was van de verboden PKI en dat haar leiders cryptocommunisten waren. Soekarno werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. De revisierechter bij wie de veroordeelden in beroep gingen bevestigde de uitspraak.

Soekarno verdween in de Soekamiskin-gevangenis nabij Bandoeng. De bestuursleden van de PNI die op vrije voeten waren gebleven haastten zich de partij na het vonnis, dat de PNI vogelvrij had verklaard, te ontbinden. Kort voor de beëindiging van zijn ambtstermijn besloot De Graeff tot halvering van de gevangenisstraf van Soekarno. De motivering die hij daarvoor gebruikte geeft de indruk dat Soekarno met zijn gloedvolle verdedigingsrede het gemoed van de vertrekkende GG had beroerd. De Graeff verweet de Bandoengse Landraad bij de strafoplegging onvoldoende rekening te hebben gehouden met ‘het feit dat de veroordeelde zich door ideële motieven heeft laten leiden’.

Op 31 december 1933 trad Soekarno uit zijn gevangeniscel tevoorschijn ‘als een kris die pas is schoongemaakt en scherper is dan tevoren’, zoals hij het kleurrijk formuleerde. Hij richtte een nieuwe partij op, de Partindo, zette daarmee de agitatie tegen het koloniale bewind voort en kwam weer in aanvaring met het Nederlands-Indische bestuur.

Na de muiterij op de Zeven Provinciën in februari 1933 werd hij opnieuw gearresteerd. De nieuwe gouverneur-generaal, de ongenaakbare B.C. de Jonge, wilde van fratsen als rechtsvervolging niets weten. Soekarno werd verbannen, eerst naar Flores, in 1938 naar Bengkoelen op Sumatra.
Daar werd hij in 1942 door de Japanners bevrijd. Tegenover de Japanse bezetter koos Soekarno voor een koers die hij ten aanzien van het koloniale bewind had geweigerd: die van coöperatie. Deze bleek uiteindelijk vruchten af te werpen. Met Japanse hulp kon Soekarno Indonesië kort na de Japanse capitulatie, maar voordat de geallieerden het konden verhinderen, op 17 augustus 1945 onafhankelijk verklaren.

De rechters die Soekarno tot vier jaar veroordeelden zijn door de geschiedenis in de beklaagdenbank geplaatst. Soekarno werd door zijn magistrale verdedigingsrede de held, en door zijn veroordeling de martelaar van het Indonesisch nationalisme. De Indonesiërs eren bung Karno nog steeds als de grondlegger van de Republiek Indonesië.

Meer weten?

Boeken
Het strafproces tegen Soekarno in 1930 is terug te vinden in verschillende biografieën: Soekarnos Kampf um Indonesiens Unabhängigkeit (1964) van de Duitse historicus Bernhard Dahm; Sukarno. An Autobiography as told to Cindy Adams (1965), van de Amerikaanse journaliste Cindy Adams; Sukarno. A Political Biography van de Australiër J.D. Legge (1972) en The Life and Times of Sukarno van de Nederlandse Australiër C.L.M. Penders (1974).

De meest uitvoerige beschrijving van zowel het proces als Soekarno’s verdedigingsrede is te vinden in het eerste deel van de Soekarno-biografie van Lambert Giebels Soekarno Nederlands onderdaan, 1901-1950 (1999) en in de biografie Soekarno. Founding Father of Indonesia 1901-1950 (2001) van Bob Hering.

De verdedigingsrede van Soekarno, Indonesië klaagt aan, is in 1931 gepubliceerd door de Arbeiderspers (en daarna in het Indonesisch vertaald). Deze klassieker uit onze koloniale literatuur is nog steeds te vinden in zichzelf respecterende bibliotheken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.