Home Nietzsche: Allemansvriend tegen wil en dank

Nietzsche: Allemansvriend tegen wil en dank

  • Gepubliceerd op: 15 september 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Cyrille Offermans

Nazi’s en zionisten, rechtse en linkse intellectuelen, feministen en vrouwenhaters. Sinds 1890 hebben de meest uiteenlopende partijen iets van hun gading in Nietzsches werk kunnen vinden. Maar Nietzsche is niet verantwoordelijk voor wat anderen uit zijn werk halen. Een essay bij de honderdste sterfdag van een allemansvriend tegen wil en dank.


Kurt Tucholsky, de grootste satiricus uit het interbellum, bewonderde Nietzsches proza, maar behoorde zeker niet tot diens onvoorwaardelijke vrienden. En in het bijzonder niet tot de vrienden van die vrienden. In 1932 schreef hij een artikel over, of liever: tégen Nietzsches zus, mevrouw Elisabeth Förster-Nietzsche, die erin was geslaagd het beeld van haar rebelse en onaangepaste broer bij te stellen tot dat van een brave patriot die zonder meer ingezet kon worden voor rechtsextremistische propaganda. ‘Een paar analfabete nazi’s, die alleen maar zijn opgenomen bij Hitlers schriftgeleerden omdat ze ooit een politieke tegenstander met het telefoonboek op zijn kop hebben geslagen, eisen Nietzsche nu helemaal voor zich op.’ Dat was verbazingwekkend, maar toch ook weer niet zó, want, vervolgde Tucholsky: ‘Wie kan hem eigenlijk niet voor zich opeisen? Zeg me maar wat je nodig hebt en ik lever je een passend Nietzsche-citaat. Vóór Duitsland en tegen Duitsland; vóór de vrede en tegen de vrede; vóór de literatuur en tegen de literatuur – u zegt het maar.’
        Dat lijstje kon inderdaad met gemak worden uitgebreid. Nietzsche bleek vanaf 1890, toen hij, ongeveer gelijktijdig met zijn definitieve Umnachtung, in recordtempo een nationale en internationale beroemdheid werd, inderdaad voor zowat alle partijen bruikbaar. Dat mag, postuum, wrang worden genoemd voor iemand die tot geen enkele partij wenste te behoren, nadrukkelijk geen gelovigen wilde, ja, ‘verschrikkelijk bang was dat men hem op een dag heilig zou verklaren’, wat niet wezenlijk wordt tegengesproken door een van zijn laatste delirante notities waarin hij zich, ‘kort en goed, zeer goed zelfs, nu de oude God is afge schaft’, bereid verklaarde ‘de wereld te regeren’.

Deze notities waren de Duitse feministen die zich eind negentiende, begin twintigste eeuw op hem beriepen niet bekend. Maar Zarathoestra kenden ze wel degelijk, en daarin moeten ze zeker deze retorische vraag hebben aangetroffen: ‘Is het niet beter in handen van een moordenaar te geraken dan in de dromen van een hitsige vrouw?’ Of deze aanbeveling, in een van Zarathoestra’s laatste sermoenen: ‘Jij gaat naar vrouwen? Vergeet de zweep niet!’
        Bijna even curieus is het dat de nazi’s er haast zonder slag of stoot in slaagden Nietzsche tot huisfilosoof te bombarderen. Ik zeg ‘haast’, want er waren ook toen al weldenkenden, onder wie Karl Jaspers en Ernst Bloch, die dat absurd vonden. Zeker, die bruine annexatie was met zwaar filosofisch en literair geschut voorbereid – door onder anderen Spengler, Jünger en Heidegger – maar dan nog: er is, onder veel meer, geen niet- joodse filosoof die zich met zoveel historisch inzicht en zo lovend over de joden heeft uitgesproken. In Morgenrood roemt Nietzsche hen vanwege hun onverzettelijkheid; uitzonderlijk zijn hun ‘psychische en intellectuele hulpbronnen’, ‘Iedere jood beschikt in de geschiedenis van zijn vaderen en voorvaderen over een schat aan voorbeelden van de koelste bezonnenheid en vasthoudendheid in vreselijke situaties, van raffinement om het ongeluk te slim af te zijn en het toeval de pas af te snijden. Men heeft hen verachtelijk willen maken door hen twee millennia lang verachtelijk te behandelen en hen de toegang tot alle eer, tot al het eerbare te ontzeggen, ze in plaats daarvan des te dieper de groezeliger bedrijfstakken in te jagen – en waarachtig, ze zijn er onder deze procedure niet properder op geworden. Maar verachtelijk? Zelf zijn ze nooit opgehouden zich tot de hoogste dingen geroepen te voelen, en zo ook hebben de deugden van alle lijdenden nooit opgehouden hen te sieren.’ Niet zo verwonderlijk dat Chaim Weizmann, zionist van het eerste uur en later ook Israëls eerste president, Nietzsche al in 1902 ter lezing aan zijn toenmalige verloofde aanbeval als het beste wat hij haar te bieden had.
        Toch was Zarathoestra ten tijde van Tucholsky’s uitval tegen ‘Fräulein Nietzsche’ even populair als Mein Kampf. Nog steeds, want vijftien jaar eerder had men het boek al op grote schaal (150.000 exemplaren) onder de elites van de vechtende Duitse troepen verspreid. Volgens Jung was Nietzsche de archetypische belichaming van het collectieve onbewuste van de Duitser; en omgekeerd, ‘de moderne mens’, in het bijzonder ‘de nihilistische krijgszuch tige Duitser’, niets minder dan de reïncarnatie van Nietzsche. Niemand zal het dan ook vreemd hebben gevonden dat Elisabeth Förster-Nietzsche en alle overige medewerkers van het Nietzsche-archief fervente nazi’s waren, en evenmin dat Hitler het archief in 1934 bezocht en zich naast de buste van de filosoof liet fotograferen. In toenemende mate had het beeld van Nietzsche zich losgemaakt van zijn werk, waar het ten slotte nog maar via de flinterdunne draden van een paar aforisme-achtige, polyinterpretabele formules mee verbonden bleef.
        Het lijkt onvoorstelbaar dat die iconisering van Nietzsche met een navenant grootschalige en diepgaande lectuur gepaard is gegaan. Zelfs Zarathoestra, met voorsprong Nietzsches vaagste, galmendste en minst discursieve boek, lijkt in niets op ordinair propagandamateriaal. Wel kost het geen enkele moeite er zinnen in te vinden die met alle denkbare intenties kunnen worden opgeladen. ‘De Bovenmens (zo vertaalde Wilfred Oranje Übermensch, CO) is de zin der aarde. Moge jullie wil zeggen: de Bovenmens zal de zin der aarde zijn!’ Of: ‘Heden immers zijn de kleine luiden heer en meester geworden: zij allen prediken overgave en matiging en beleid en vlijt en toegeeflijkheid en het lange enzovoort van kleine deugden. Al wat vrouwelijk van aard is, slaafs van oorsprong, en vooral het plebe jisch allegaartje: dat wil nu heer en meester worden van al het menselijk wedervaren – o walg! walg! walg!’

Het is door de onbepaaldheid van dit soort zinnen, de elitaire profetentoon en het zwaar symbolische karakter van Zarathoestra’s beelden, dat je met de Bovenmens alle kanten uit kunt. Werkelijk alle – behalve die van de aanpassing. Hoe hij er straks ook moge uitzien, die Bovenmens, hij hoort niet bij ‘het grauw’, ‘de kleine luiden’, ‘het plebejisch allegaartje’. Hij koestert zich niet in de behaaglijke en veilige warmte van enige vanzelfsprekende meerder heid. Hij is in elk geval een individu in de radicale betekenis van het woord, iemand die zich heeft losgescheurd uit alle ideële of reële gemeenschappen die de ware vrijheid in de weg staan, iemand dus ook die bestand is tegen langdurige eenzaamheid, bij voorkeur in de koude berglucht, en liever als een nomade rondtrekt en zijn tenten nu eens hier, dan weer daar opslaat, dan té lang met dezelfde mensen om te gaan en daardoor gemakzuchtig, toegeeflijk, ‘democratisch’ te worden – oftewel: te vervlakken.
        En Nietzsches werk is bij uitstek het product van iemand die aan elke vervlakking wil ontkomen. Als geen ander wist hij dat onder het masker van humaniteit en beschaving vaak knechtende bedoelingen schuilgaan die van het individu een lam en mak kuddedier maken. Maar dat ‘weten’ was – in eerste instantie – geen theoretisch weten, zoals dat aan de scholen en de universiteiten wordt overgedragen; het wortelt in de ervaring en is primair zintuiglijk van aard. De filosoof in de zin van Nietzsche ruikt de vijand op afstand, als een hond, nog voor hij diens idealistische, op domesticatie gerichte frasen heeft kunnen horen. Dat zoveel mensen dat niet ruiken en dus ook geen vlucht- of afweerreacties vertonen, ziet Nietzsche niet als een bewijs van zijn ongelijk, het is juist het bewijs van hun ontaarding. Hun zintuigen en hun levenswil zijn al zo vergaand geregredieerd dat het idee van een alternatief, een leven in eigen beheer, niet meer bij hen opkomt. Zij zijn de decadenten, niet opgewassen tegen het echte, ‘gevaarlijke’ leven aan gene zijde van godsdienst en moraal, degenen dus ook die, zodra ze de kans krijgen, hun rancune en wraaklust maar wát graag botvieren op de vrije geesten.
        Nietzsches werk kwam blijkbaar op het juiste moment. Blijkbaar waren er, in Duitsland en daarbuiten, tallozen die in zijn non-conformisme hun eigen gefrustreerde vrijheidsverlangens gearticuleerd zagen. Nietzscheaanse formuleringen en opvattingen doken op in alle mogelijke avant-gardistisch programma’s. Nietzsche stond voor bevrijding, voor vrijheid. Later zou zijn beroemde ‘wil tot de macht’ worden geperverteerd tot het ordinaire traditionele machts verlangen van iemand die anderen aan zich wil onderwerpen; bij Nietzsche ging het om de macht over zichzelf in ongewisse omstandigheden. Niettemin – en dat maakt hem tot een ingewikkeld, veelkantig, Proteus-achtig geval – was de filosoof ook zelf debet aan die pervertering.

Het is moeilijk om over het werk van Nietzsche te spreken alsof het een consistent geheel vormt. Dat is niet zo; meer dan bij de meeste andere grote denkers zijn er ontwikkelingen en breuken, stilistisch en inhoudelijk. Zijn late werk – afgezien van het onvoltooide en door zijn zus verknipte Wil tot de macht zijn dat De antichrist, Ecce homo en Afgodenschemering, boeken die kort voor zijn instorting in een paar onwaarschijnlijk kortstondige vlagen van creativiteit zijn ontstaan – is vaak ongenuanceerd en radicaal, agressief en haatdragend. Zijn verachting van de massa neemt groteske vormen aan, zijn zelfoverschatting wordt pijnlijk. Menige passage is zo doordrenkt van mateloze, en daardoor een ironisch effect sorterende haat, dat je je in een roman van Thomas Bernhard of Elfride Jelinek waant.
        De zaken worden extra gecompliceerd doordat we weten dat Nietzsche er in die jaren van verharding en radicalisering ellendig aan toe was. Hij had als schrijver geen succes, was arm, had voortdurend last van zijn maag, zijn ogen werden almaar slechter, en, het ergst van al, hij werd gesloopt door heftige, soms wekenlang aanhoudende migraineaanvallen. Mentaal en fysiek ongedurig reisde hij door Zwitserland en Noord-Italië van hot naar haar, totdat hij in Turijn, in januari 1889, definitief instortte. Paralysis progressiva luidde de medische diagnose, een ongeneeslijke hersenziekte; het is meer dan waarschijnlijk dat de waanzin, waarover Nietzsche in eerder werk zo lucide had geschreven, hem bij vlagen ook al eerder in zijn greep had.
        Het extremisme van de late Nietzsche mag niet autonoom worden beoordeeld, het is ook een product van zijn toenmalige levensomstandigheden. De hardheid en de meedogenloosheid die hij nu zonder meer verafgoodt, zijn immers ook de essentiële bestanddelen van zijn wil tot overleven in onleefbare omstandigheden. Zijn mateloze zelfoverschatting is dan niets anders dan de overschatting van de mogelijkheden van die wil. En het is die overschatting die in de Duitse geschiedenis (en elders) op zo catastrofale wijze school heeft gemaakt. Wat er zou zijn gebeurd als Nietzsche eerder succes had gehad, als hij niet, op de vlucht voor zijn kwalen en zijn wanen, steeds verder de eenzaamheid was ingedreven die hij aanvankelijk bewust had gezocht, als zijn vrolijke wetenschap onder de slagen van het lot niet was verworden tot een verbitterde wetenschap – dat blijft speculeren, maar waarschijnlijk zouden de nazi’s, wat Fräulein Nietzsche ook zou hebben gedaan om de heren te behagen, niets van hun gading hebben gevonden in zijn boeken.
        Toen ik Nietzsche leerde kennen, begin jaren zeventig, dus nog voor Foucault en Deleuze hadden laten zien dat er ook een progressieve Nietzsche-lectuur mogelijk was, gold hij nog steeds als rechts. De revolutionairen van de jaren zestig waren geïnteresseerd in de klassen strijd, niet in zoiets burgerlijks als psychologie. Zij baseerden zich op Marx (hoe weinig leerstelligs die ook over de klassenstrijd geschreven bleek te hebben), Nietzsche hoorde in het vijandige kamp. Vanuit historisch perspectief was dat misschien begrijpelijk, kortzichtig was het in elk geval ook. Ik las Nietzsche ná Marx en de Frankfurter neomarxisten (én geïnspi reerd door hen) – om te beginnen de Unzeitgemässe Betrachtungen en de Fröliche Wissen schaft – en wist dus wel al dat het beeld van de elitaire en pathetische Nietzsche, zoals dat werd uitgedragen door het literaire expressionisme (dat vooral zijn idee over de wegwijzende rol van de kunstenaar benadrukte), en door het futurisme (dat vooral op zijn hardheid en zijn verachting van het zwakke en weerloze hamerde), op een hoogst selectieve en eenzijdige lectuur berustte. Niettemin was die eerste kennismaking met Nietzsche zelf een overrompe lende ervaring.

Dát een rechtse denker? Volslagen onzin. Een steunpilaar van het establishment? Dan was Adorno dat ook. Nu was dat inderdaad de overtuiging van de ultralinksen destijds, maar gezien het leestaboe dat in die kringen van kracht was hoefde je daar niet overdreven veel waarde aan te hechten. Wat ik in Adorno bewonderde vond ik bij Nietzsche terug, maar dan zonder de hegeliaanse duisternis van de eerste, zonder diens melancholie en pessimisme (maar, vooral in zijn late werk, ook zonder de behoedzaamheid waarmee Adorno de dubbelzinnigheid van redelijkheid en beschaving analyseert.)
        Nooit eerder, om één ding te noemen, had ik preciezer dan in de Unzeitgemässe Betrachtun gen beschreven gezien wat het verband is tussen de mechanisering van het dagelijkse bestaan, de moderne geheugenloosheid en de neurotische gerichtheid op korte-termijnbevredigingen – hier lagen de wortels van de kritiek op de cultuurindustrie uit de Dialectiek van de Verlichting, meer in het bijzonder op de ‘Verlichting als massabedrog’. En geen spoor van het door de een zo gevreesde, door de ander zo bejubelde irrationalisme: hier was een denker aan het woord, een ‘zelfdenker’ (Lichtenberg/Schopenhauer), iemand met lef, iemand die onder de korst van geleerde frasen, gemeenplaatsen en bêtises, scherp en logisch redenerend, de ene onwelgevallige waarheid na de andere blootlegde.
        Geen abstracte geschiedfilosofieën, geen confrontatiepolitiek van meningen, geen loopgra venoorlog om ideeën, Nietzsche is een realist, bij hem gaat het om messcherpe genealogische reconstructies van die filosofieën, meningen en ideeën, waarbij de eigen psyche en het eigen voorstellingsvermogen – heel letterlijk – als proefstation fungeren. Waarom mensen denken wat ze denken, waarom ze zich gedragen zoals ze zich gedragen, waarom ze zijn wat ze zijn, dat alles blijkt, gezien de omstandigheden waarin ze zich tijdens het ontstaan en de ontwik keling ervan bevonden, heel logisch, dat wil zeggen: heel menselijk, want die logica wortelt in de biologie, in hun overlevingswil, niet in hun daarvan geïsoleerde, aseptische hoofden.
        Nietzsche is niet verantwoordelijk voor wat anderen uit zijn werk halen. Vast staat dat hij als inspiratiebron heeft gediend voor zowel het abjectste als het beste van wat de twintigste eeuw aan filosofie heeft voortgebracht. Verder kan worden geconstateerd dat hij in het buitenland, natuurlijk vooral in Duitsland, nog altijd springlevend is, terecht en begrijpelijk, maar dat zijn invloed in Nederland grotendeels lijkt uitgewerkt – dat althans doet bij voorbeeld de minimale belangstelling voor de recente nieuwe vertaling van vrijwel zijn hele oeuvre vermoeden. Maar misschien zegt dat minder over de levensvatbaarheid van dat oeuvre dan over de matheid, tevredenheid en aangepastheid van een fors deel van onze intelligentsia. Om te geloven in de wil tot de macht heeft die Nietzsche niet nodig.

Cyrille Offermans is essayist. In oktober verschijnt zijn nieuwe boek Het licht der rede. De verlichting in brieven, essays en verhalen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.