Home Mijn Verhaal

Mijn Verhaal

  • Gepubliceerd op: 23 februari 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Martine Postma

In ‘Mijn Verhaal’ vertellen lezers over een historische gebeurtenis waarbij zij aanwezig waren. Hans Ligtelijn (64) herinnert zich de komst van de televisie, begin jaren vijftig.


‘Op het gebied van amusement was er in de eerste naoorlogse jaren bijna niets. Je had alleen de cineac. Daar gingen mijn vriendjes en ik op woensdagmiddag een uur in de rij staan om voor vier dubbeltjes naar tekenfilms te kijken. Bewegende beelden búiten de bioscoop, dat was in die tijd iets ongekends. Dus toen een radiozaak bij ons in de Haagse Molenwijk begin jaren vijftig het eerste televisietoestel in de etalage zette, dromde de hele buurt daar samen. Als er een voetbalwedstrijd werd uitgezonden, stonden er wel dertig man voor de ruit, grote kerels op sinaasappelkistjes en keukentrapjes.

Niet lang daarna verscheen de eerste televisie bij ons in de straat. Ik had geluk: het was bij een vriendje van mij thuis, wiens vader meubelmaker of stoffeerder was. Hij had in ieder geval – in onze ogen – een behoorlijk goede baan. Toch moet die televisie voor die mensen een flinke investering zijn geweest.

Waarschijnlijk hadden ze hem met Schakel-zegels gekocht, een afbetalingssysteem dat in die jaren heel populair was. Je ging naar een kantoortje, zei wat je wilde kopen en dan kreeg je zegels waarmee je in de winkel de aankoop kon betalen. Vervolgens kwam er elke week een bode aan de deur, aan wie je dan een paar gulden gaf. In ruil daarvoor kreeg je een aantal stempels op een kaart, net zolang tot de kaart vol was.

Hoe dan ook: bij dat vriendje op het dak verrees een forse stellage met een antenne, en in de huiskamer stond vanaf dat moment een gigantische houten kast. Die kast was wel een kubieke meter groot, met middenin een heel klein venstertje van hooguit dertig bij veertig centimeter.


Na een week of twee – en na lang zeuren – mochten de kinderen uit de buurt komen kijken. Nou, dat was wat! De halve straat liep uit. We zaten met zijn allen op de grond, de gordijnen gingen dicht, de televisie ging aan en daar begon de voorstelling. Het was een kinderprogramma met poppen. Eén daarvan heette Dappere Dodo, weet ik nog. Na afloop zwaaide de omroepster – Hannie Lips, heb ik later begrepen – met haar handen naar de kinderen in de kamer.

Maar wát we zagen deed er eigenlijk niet toe. Het ging om het fenomeen: een bioscoop, zomaar in de huiskamer! Spectaculair vond ik het. Het beeld was een beetje bol, en af en toe wat vertekend. Dat had te maken met de stand van de antenne. Maar we waren toen natuurlijk helemaal niet kritisch. We vonden alles prachtig.

In die eerste tijd waren er slechts af en toe uitzendingen. Maar het werden er snel meer. In 1955 had je elke avond wel een uitzending. Een jaar later kon je in New York al zeven zenders ontvangen. Dat weet ik omdat ik in dat jaar bij de koopvaardij ging varen – dat was de enige manier voor jongens zoals ik om wat van de wereld te zien. Toen ik na twee jaar terugkwam, was de televisie in Nederland al echt ingeburgerd.

Televisie heeft het leven voorgoed veranderd, denk ik. De saamhorigheid in de buurten is minder geworden; er worden bijvoorbeeld nauwelijks meer straatfeesten georganiseerd, en wie doet er nog spelletjes op straat? Dat is wel jammer. Toch, als je mij vraagt of de televisie een mooie uitvinding is, dan zeg ik ja. Zou ik nog zonder kunnen? Ja hoor. Maar als-ie morgen kapot zou gaan, zou ik wel een nieuwe kopen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.