Home Henriëtte Boas over de Weinreb-affaire

Henriëtte Boas over de Weinreb-affaire

  • Gepubliceerd op: 18 oktober 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Wim Berkelaar

NRC Handelsblad noemde haar de ‘enige echte heldin’ in de Weinreb-affaire: Henriëtte Boas. Met haar befaamde ingezonden brieven betwistte ze jarenlang de fantastische verhalen van Weinreb en zijn protagonisten. Nu de kruitdampen zijn opgetrokken, overziet ze voor ons het slagveld en beoordeelt ze Nuis en Rubinstein, de verdedigers van Weinreb.


Henriëtte Boas staat de laatste jaren langs de lijn. Intellectueel Nederland kent de classica vooral van haar ingezonden brieven over het jodendom. Ze vult artikelen aan en corrigeert waar nodig. En het is vaak nodig. Want niet-joods Nederland schrijft, zeker na de oorlog, veel over het jodendom. ‘Belachelijk veel en met te weinig kennis’, vindt Boas. Voor even staat de ingezonden brievenschrijfster zelf in de belangstelling. De aanleiding is het verschijnen van Regina Grüters proefschrift over Friedrich Weinreb. Het verhaal is bekend: Weinreb bedroog zijn joodse landgenoten in de eerste oorlogsjaren door een ‘lijst’ op te stellen die hen zou vrijwaren van deportatie. Hij deed het voorkomen alsof hij handelde met toestemming van de nazi’s. Ook die wist hij een tijd te bedriegen, tot hij begin 1943 door de mand viel. De nazi’s dwongen Weinreb ertoe een nieuwe lijst samen te stellen en gedetineerden in de strafgevangenis Scheveningen uit te horen. Tientallen joden kwamen door zijn toedoen om. Na de oorlog, in 1947, werd Weinreb tot drieëneenhalf jaar cel veroordeeld. Op 11 december 1948 werd hem gratie verleend, waarna hij in de vergetelheid raakte.
Dat veranderde in 1965 toen Ondergang verscheen. Presser schreef daarin dat Weinreb tot zondebok was verklaard door niet-joden om het eigen falen te verdoezelen. Vrij Nederland-columniste Renate Rubinstein haalde Weinreb over zijn memoires te publiceren. De verschijning van Collaboratie en verzet (eind jaren zestig) leidde tot een affaire vol haat en hartstocht zoals Nederland zelden had gezien.

Geen karakter
Grüter schetst in haar proefschrift een profiel van de vier belangrijkste polemisten: Renate Rubinstein en Aad Nuis (verdedigers van Weinreb) en W.F. Hermans en Henriëtte Boas (critici). Grüter noemt Boas’ bijdrage aan de discussie ‘het minst polemisch’. Toch toonde Boas zich opmerkelijk geëngageerd in de Weinreb-affaire.
Waar kwam dat engagement vandaan?
‘Tijdens het proces tegen Weinreb verbleef ik in Israël. Ik hoorde voor het eerst van zijn bestaan halverwege jaren vijftig. Ik vroeg mijn broer: Weet jij wie Weinreb is? Waarop hij zei: Heb jij nog nooit van hem gehoord?
Ik raakte pas echt betrokken na het verschijnen van Pressers Ondergang. Presser kende ik vrij goed uit mijn jeugdjaren. Hoewel hij tien jaar ouder was, noemden we elkaar altijd bij de voornaam. Mijn vader heeft hem opgeleid voor het staatsexamen Grieks en Latijn. Presser was een van zijn knapste leerlingen. Ik mocht hem niet. Ik vond hem gekunsteld. Hij stamde zelf niet uit een cultureel milieu, maar was evengoed dol op cultuur. Hij probeerde zich altijd anders en mooier voor te doen dan hij was. Maar mijn voornaamste bezwaar was dat hij eigenlijk geen karakter had.
Ondergang is geen goed boek. Het beperkt zich tot de oorlogsjaren. Presser geeft geen voorgeschiedenis, en gaat ook niet in op wat er na de oorlog gebeurd is. De titel suggereert dat de joodse gemeenschap na 1945 niet opnieuw tot leven is gekomen. Het boek is erg subjectief, hij spreekt steeds over ‘ik’ en ‘deze historicus’. Hij heeft alleen maar over mensen geschreven die hij gekend heeft, niet over kringen waarmee hij nooit in aanraking was gekomen. En dat zou toch een eerste vereiste voor een historicus moeten zijn.’
Was u de passage waarin Presser Weinreb een ‘zondebok’ noemde ‘voor het tekortschieten van talloze niet-joden’ onmiddellijk opgevallen?
‘Nee. De kwestie ging pas voor me leven na het verschijnen van Weinrebs memoires, een fascinerend boek. Maar ik vroeg me wel af: hoe kan hij zich na 25 jaar al die details nog herinneren? Ik las dat toen al met enige scepsis. Die werd verder gevoed toen mensen tegen me zeiden: Die man heeft ons bedrogen. In joodse kring moest men in de jaren vijftig en zestig niets meer van Weinreb hebben. Hij werd genegeerd. In het begin van de jaren zestig bezocht hij eens een synagoge. Veel mensen vertrokken toen ze hem zagen binnenkomen. Een grotere belediging is bijna ondenkbaar.’

Egocentrisch
Weinrebs memoires werden door Vrij Nederland-columniste Renate Rubinstein geredigeerd en later gepropageerd. Dat versterkte het wantrouwen van Henriëtte Boas.
‘Ik stond al buitengewoon kritisch tegenover Rubinstein. Ik vind haar egocentrisch en nogal leugenachtig. Dat gaat terug tot de jaren vijftig. Ze heeft een volkomen verkeerde voorstelling gegeven van een aantal dingen in haar leven, vooral van haar verhouding tot Israël. Daar is ze begin jaren vijftig enige tijd naartoe gegaan. Ze kreeg een klein baantje in de bibliotheek van de Hebreeuwse universiteit, waar ze als toehoorder ook enkele colleges volgde. Hebreeuws beheerste ze inmiddels vrij goed; weer in Nederland werd ze omstreeks 1955 redactrice van de jeugdpagina van het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW). Dat heeft ze altijd verzwegen.
Toen ze nog bij het NIW werkte, heeft ze in Propria Cures een fel artikel tegen Israël geschreven. En dan te bedenken dat het NIW zeer pro Israël is… sindsdien ben ik zeer sceptisch over Rubinstein. Ze is er bij het NIW uitgegooid en werd redactrice van Propria Cures.

Studentenforum
In de Weinreb-affaire kwamen Rubinstein en Boas diametraal tegenover elkaar te staan. Boas schreef verscheidene artikelen waarin ze Weinrebs beweringen weerlegde. Dat leidde tot woedende reacties van Renate Rubinstein. Ze omschreef Boas in Het Vrije Volk van 17 februari 1970 als ‘een babbelende schooljuffrouw’. Amper een maand later, op 12 maart 1970, troffen ze elkaar in Groningen. Studenten hielden een forumdiscussie met Boas, Rubinstein, Nuis en W.F. Hermans.
Volgens Boas kwam het idee om haar uit te nodigen van Rubinstein. ‘Dat was natuurlijk om mij in de pan te kunnen hakken. Tegen Rubinstein kon ik niet op. Die zou me uitschelden voor alles wat lelijk is.’
Had u last van die scheldkanonnades?
Nee, dat is nu eenmaal Renate Rubinstein. Maar het heeft mijn reputatie natuurlijk wel geschaad. Zij kon iedere week publiceren, terwijl ik daartoe weinig gelegenheid had.
Nooit aanvechting om ook te gaan schelden?
‘Nee, dat ligt niet in mijn karakter. Toen de studenten mij vroegen of ik nog iemand wist voor het forum, dacht ik aan Hermans. Ik wilde er alleen aan meedoen als er een medestander zou komen. Ik had kort daarvoor een ingezonden stuk van Hermans tegen Weinreb in de krant gelezen. Hermans was van allerlei bijzonderheden over Weinreb niet op de hoogte. En hij had ook niet de moeite genomen zich grondig in de affaire te verdiepen. Maar hij kon Rubinstein aan.’
En Nuis? Wat vond en vindt u van zijn optreden?
‘Nuis heeft zich altijd door Rubinstein laten meeslepen, hij is altijd door haar gebiologeerd geweest. Ik snap niet dat hij zijn excuses niet aanbiedt. In plaats daarvan schrijft hij een stuk waarin hij Weinreb opnieuw verdedigt (gepubliceerd in Trouw van 5 november en dezelfde dag nog overgenomen door NRC Handelsblad, WB). Nuis geeft nog altijd een verkeerde voorstelling van zaken. Zijn belangrijkste fout is dat hij blijft spreken van ‘de lijst’, terwijl er twee lijsten zijn. De eerste was niet bedoeld om te verraden, maar de tweede duidelijk wel. Dat Nuis dat altijd nog niet wil erkennen, is bedenkelijk.’
Denkt u dat Rubinstein en Nuis het zo blindelings voor Weinreb opnamen omdat ze tegen het establishment waren?
‘Ja. Maar Renate zocht ook altijd naar een soort vaderfiguur. Weinreb was dat voor haar’.
U bent uitgeroepen tot de heldin van deze affaire. Wat me opvalt: u oogt helemaal niet triomfalistisch.
Wat moet ik dàn doen? De hele dag hier voor het huis gaan staan? Ik voel me verantwoordelijk tegenover de joodse gemeenschap. Allerlei mensen spraken mij destijds over Weinreb aan. Sommigen zeiden: Jij schrijft zo gemakkelijk, schrijf jij de waarheid over die man. Ik vond: als al die mensen zwijgen, moet er toch iemand zijn mond open doen. Dat moest ik dan maar zijn.’
Verschenen in Historisch Nieuwsblad 1997, nummer 5-6

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.