Home Familiegoed

Familiegoed

  • Gepubliceerd op: 22 augustus 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Barbara Henkes

Herinneringen, fotoalbums, familiefilmpjes en bewaard gebleven brieven vormden de basis van waaruit Barbara Henkes haar ‘familiegoed’ tot leven bracht. Met deze zestiende aflevering wordt de serie afgesloten.


‘Je weet dat ik maar een grote amateur ben op paedagogisch c.q. psychologisch terrein en het is dan ook een riskante onderneming van jou om mij een oordeel te laten vormen over jouw gevoelens en gedragingen’, schreef mijn vader een kleine twintig jaar geleden in een reactie op mijn dringend verzoek om (eindelijk) eens te zeggen hoe hij over mij dacht. Maar na nog een enkele omtrekkende beweging kwam hij ter zake: ‘Laat ik vooropstellen dat een aantal van jouw uitgesproken spontane en emotionele uitingen mij nogal vreemd zijn; ik heb me suf zitten denken waar je die vandaan hebt want noch de Schoute’s noch de Henkes’en munten uit door onconventionele ongeremdheid, integendeel zij zijn – althans uiterlijk – de betrouwbare steunpilaren van deze Maatschappij – hoewel er, en daar zit het dan misschien wel in, bij de Henkes-tak altijd wel wat uitschieters naar de artistiek-egoïstische kant zijn voorgekomen.’
        Het is Hendrik Jan Magallanes ten voeten uit: niet vrij van zelfspot, maar uiteindelijk laat hij aan helderheid niets te wensen over. Ik kreeg waar ik om gevraagd had: de bevestiging dat hij mij als een vreemde eend in de bijt ervoer. Weliswaar eentje met een paar ‘interessante’ eigenschappen, maar niettemin wezensvreemd. Geen Henkes en geen Schoute – en aangezien mijn moeder thuis bevallen was (‘bij donder en bliksem’, zoals het onheilspellende verhaal over mijn geboorte ging), kon er van verwisseling ook al geen sprake zijn.
        Het bleef een raadsel, totdat ik – anderhalf jaar geleden – met Toos bij mijn vader langsging. Toos was, zoals dat vroeger heette, ‘het dienstmeisje’. Niet lang na mijn geboorte maakte zij haar entree op De Polderhof en zij zou er acht jaar lang dagelijks zijn. Ze maakte mee hoe mijn eerste moeder stierf en ze maakte mijn tweede moeder wegwijs in de keukenkastjes, de kelder en de linnenkast. Toos hield van zingen, ze was direct, spontaan en had lak aan de conventies en façades die wij ons eigen moesten maken om ‘betrouwbare steunpilaren van de Maatschappij’ te worden.
        Haar ouderlijk huis bevond zich op vijf minuten afstand van het mijne en zodra ik kon lopen ontstond er een geregeld verkeer over en weer. Bij Toos thuis, een rooms-katholiek gezin met vijf kinderen, werd op het middaguur warm gegeten. Daar mocht ik de pan met custardvla uitlikken en de knopendoos omkeren. Daar lazen ik en mijn broer de Sjors, het stripblad dat er bij ons thuis niet in kwam. Toos haar moeder werd mijn ‘Toostermoeder’ en zo werd haar vader ook ‘Toostervader’. Daar voelde ik me in die jaren ‘thuis’.
        Omgekeerd voerde het pad tussen de beide huizen haar oudste broer en jongste zus naar De Polderhof. Als mijn ouders een avondje uit gingen en Toos paste op, kwam Hugo langs. Veel zagen we niet van hem, want hij trok zich terug op de werkkamer van mijn vader, waar hij de halve boekenkast verslond. Later zou Trees hetzelfde doen. Lezen uit spontane weetgierigheid, zeker waar het boeken van Jan Wolkers en andere moderne schrijvers gold, was iets dat bij Toos thuis – haar vader, oom en broers werkten in hun eigen bloemenkwekerij – als iets onnatuurlijks werd ervaren.
        Toen ik dan die zondagmiddag met Toos en haar man Harry bij mijn vader binnenviel en wij – onder luid gelach – het hoogste woord voerden, realiseerde ik mij onverhoeds: ik heb het niet van de Schoute’s, ik heb het niet van de Henkes’en (en ook niet van de Nieuwenhuys’en), maar ik heb het van Toos! Die gaf mij de ruimte om me te mogen uiten zoals ik voelde – waar mijn ouderlijk huis haar broer en zus een plek bood om te doen waar zij thuis de ruimte niet voor kregen. Over en weer kregen we op die manier iets mee van elkaars ‘familiegoed’.
        Daarmee komt een eind aan deze serie in Historisch Nieuwsblad. Het was een tocht langs de grenzen van het nog weinig doorvorste fenomeen ‘familie’. Dat ik er ooit aan begon heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met het diepgewortelde gevoel ‘een vreemde eend in de bijt’ te zijn. Aanvankelijk was de inzet om te laten zien dat familie in eerste en laatste instantie een ‘constructie’ is. Gaandeweg rijpte echter het inzicht dat familie ook een niet te ontkennen, historisch gevormde en vormende kracht is, zelfs zonder bloedproef of DNA-test. De serie bood de mogelijkheid de doorlaatbare grenzen van ‘verwantschap’ te verkennen en te laten zien hoe flexibel ‘familiegoed’ is. Waardoor ook vreemde eenden een plaats kunnen krijgen in de bijt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.