Home Een echte Panhuysen

Een echte Panhuysen

  • Gepubliceerd op: 15 december 2010
  • Laatste update 12 apr 2023
  • Auteur:
    Jos Palm
  • 6 minuten leestijd
Een echte Panhuysen

Afrika heeft geen deel aan de geschiedenis, schreef de Duitse filosoof Friedrich Hegel aan het begin van de negentiende eeuw. In 1899 legde de schrijver Joseph Conrad uit waarom dat zo was. ‘Uitroeien, die beesten,’ liet hij de geheimzinnige meneer Kurtz zeggen over zijn zwarte fellow-Afrikanen in dé roman over het imperialisme, Heart of Darkness. Hautain, akelig superieur en tegelijkertijd doodsbang. Zo was de westerse houding tegenover Afrika rond 1900. Niet toevallig had Kurtz zijn dodelijke voetnoot gekrabbeld onder aan zijn rapport ten behoeve van het ‘Internationale Genootschap ter Onderdrukking van Barbaarse Praktijken’, dat verder vol vurige, nobele woorden stond. De misantroop in hem had het gewonnen van de optimist, die in Afrika zijn einde vond.

Toch werd er ooit anders naar Afrika gekeken. Toen men in Europa nog jong van hart en geest was, keek men opener naar wat later het duistere continent zou worden. Er viel een wereld te ontdekken, waarin de meest buitenissige diersoorten rondliepen en die werd bevolkt door mensensoorten die ergens in de ontwikkelingsgang van de beschaving waren blijven steken. Afrika was een belofte, een Hof van Eden die alleen nog aangeharkt en vrij van onkruid gemaakt hoefde te worden.

Het is in deze periode dat het nieuwste werk van Luc Panhuysen zich afspeelt. Een Nederlander in de wildernis heet zijn boek over de achttiende-eeuwse Nederlandse ontdekkingsreiziger Robert Jacob Gordon, die in Zuid-Afrika op zoek gaat naar het sprookjesland dat zich ergens voorbij Kaap de Goede Hoop moet bevinden. En het moet maar meteen gezegd: dit boek is een echte Panhuysen. Net als in zijn boeken over een bedreigde voorname familie in het Rampjaar 1672 en over de ridderlijke gebroeders De Witt toont hij zich een klassiek geschiedschrijver.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Zijn nieuwe hoofdpersoon komt net als Johan de Witt of de revolutionaire wederdoper Jan van Leiden – hoofdpersonen uit Panhuysens eerdere boeken – alleen tegenover de wereld te staan. Maar het duurt een tijdje – ongeveer een mensenleven lang – voordat hij dat doorheeft.

Het verhaal van Gordon is op zich snel verteld. Geboren in het Gelderse garnizoensstadje Doesburg, gaat hij, zoon uit een oud Schots huurlingengeslacht, studeren aan de universiteit van Harderwijk, om daarna carrière te maken. Toeval en berekening brengen hem in Kaapstad, waar hij is voorbestemd om op den duur de commandant van de Hollandse troepen aldaar op te volgen. In de tussentijd gaat hij tot vier keer toe op expeditie.

Hij maakt schetsen en verslagen die hem wetenschappelijke roem in het vaderland bezorgen, en met de wonderbaarlijke trofeeën van zijn reizen richt hij een huismuseum in, dat hem op zijn oude dag van aanloop en bewondering moet voorzien. Eind goed, al goed, zou je denken. Ware het niet dat hij, eenmaal commandant, op het moment suprème de ongelukkige keuze maakt Kaap de Goede Hoop uit te leveren aan de Engelsen, die het gebied zogenaamd uit naam van stadhouder Willem V komen ondersteunen tegen vijandelijke machten, maar het feitelijk bezetten. Het gevolg: Gordon is, net als meneer Kurtz uit Conrads naargeestige roman, op het eind alleen nog zijn eigen vriend. Hij wordt door ex-soldaten ‘tegen de vlakte geslagen’ – ‘ ze dansten op zijn buik’ -, hij komt zijn huis niet meer uit en het laatste wat men van hem verneemt, is de knal uit het geweer waarmee hij zichzelf doodschiet. Hij was een excellent schutter, noteert Panhuysen.

En al beschrijft de auteur dit leven met veel gevoel voor drama, uiteindelijk gaat het in dit bestaan om het avonturisme dat ook het hart van dit boek uitmaakt. De Verlichting, schrijft Panhuysen treffend, ‘was het tijdperk van de geduldige veldwerkers en ontleders’. Gordon was als het ware de ongeduldige encyclopedist te velde. Hij moest en zou de loop van de Grote Rivier, die hij tot Oranjerivier omdoopte, in kaart brengen. Ook wilde hij als eerste blanke terugkomen met de huid en het geraamte van het zogenoemde ‘kameelpaard’, oftewel de giraffe, het dier dat op de magische schaal gelijkstond aan de eenhoorn. Aldus betoonde hij zich cartograaf en bioloog ineen. En dan was hij verder nog een etnograaf die Hottentots sprak en zowel met de Bosjesmannen als de Kaffers op menselijke voet omging. Hij had zelfs twee Bosjesmanjongens geadopteerd, en menigmaal kon men hem Schotse dansen zien uitvoeren in een kraal tussen de inlanders. Eenmaal baadde hij zich zelfs poedelnaakt voor een publiek van Bosjesmannen. ‘Sy waren seer verwondert over myn witheid,’ schrijft hij in zijn reisjournaal.

De twee hoofddoelen die Gordon zich stelde, zou hij verwezenlijken. Hij tekende de stroom van de Oranjerivier op en hij vond de giraffe. ‘Het eerste cameeleopard’ dat hij zag ontroerde hem zeer, vervolgens liet hij het afschieten: de lengte van de hoorntjes en de diameter van de testikels moesten worden vastgesteld. Want weten was meten ten tijde van de Verlichting, en meten kon je een dier alleen als het zielloos klaarlag. Voor Gordon was weten zelfs af en toe eten; hij at een moedernijlpaard plus foetus en eigenlijk alles wat exotisch was, vanzelfsprekend ter meerdere eer en glorie van de wetenschap.

Zijn geweer was zijn pen, Afrika was zijn boek. Gordon las het als de gulzige lezer van de verlichte achttiende eeuw. Anders dan de ‘leunstoelfilosoof’ Rousseau geloofde hij niet in de ‘edele wilde’, maar in de opvoedbare wilde, die welbeschouwd gewilliger was dan de toen ook al onhandelbare blanke trekboeren. ‘Amuseerde my seer met de Bosjesmans dat een goed volk was,’ schrijft hij de ene keer. Terwijl hij op een ander moment schrikt van de wilde Bosjesmannen die ‘hun gevangenen slagten als de beesten’. Maar wat overheerst, is de welwillende nieuwsgierigheid naar de exotische medemens, waarin hij als kind van de Verlichting een nog ongepolijst exemplaar van het mensenras meende te herkennen.

‘Afgrijselijk, afgrijselijk,’ roept de hoofdpersoon van Conrad wanneer hij vlak voor zijn dood in de afgrond van de menselijke ziel kijkt. Afrika had hem het verborgen kwaad van de menselijke natuur geopenbaard. Gordon zou zoiets nooit geroepen hebben; hij zag in zijn Hottentot Iteki of Platje de universele, in theorie goede mens. Gordon was een meneer Kurtz, maar dan van het optimistische soort.

Luc Panhuysen, Een Nederlander in de wildernis. De ontdekkingsreizen van Robert Jacob Gordon (1743-1795) in Zuid-Afrika 189 p. Rijksmuseum-Nieuw Amsterdam Uitgevers, € 18,95. Bestel in onze webshop.