Home Een beter soort mensen

Een beter soort mensen

  • Gepubliceerd op: 12 september 2000
  • Laatste update 24 aug 2020
  • Auteur:
    Wim Berkelaar

Vorig jaar verschenen drie proefschriften die ieder op eigen wijze de handel en wandel van gereformeerden na 1945 belichten. Daaruit blijkt dat gereformeerden elkaar ‘evangelisch’ stevig de maat konden nemen. Heeft Joop den Uyl gelijk: beschouwen christenen zich binnen en buiten de politiek als een beter soort mensen?

April 1986. De politieke partijen in Nederland maken zich op voor de verkiezingen van een nieuwe Tweede Kamer. Het eerste kabinet-Lubbers heeft onder het motto no nonsense vier jaar lang een straf bezuinigingsbeleid gevoerd. CDA en VVD willen samen verder regeren – de Partij van de Arbeid lijkt opnieuw buiten de boot te vallen. Joop den Uyl, die dat jaar campagne voert met zijn kroonprins en opvolger Wim Kok, lijkt eindelijk van het besef doordrongen dat zijn ‘tweede kabinet’ er nooit zal komen. Maar beseffen is iets anders dan accepteren: Den Uyl zal tot aan zijn dood in 1987 een wrok koesteren tegen het CDA, dat een tweede kabinet-Den Uyl voorkwam. Sterker nog: hij heeft een afkeer van christenen in het algemeen. Tot april 1986 weet Den Uyl die afkeer als een echte politicus verborgen te houden – je weet immers maar nooit of je niet toch nog eens zaken met die christelijke politici moet doen. Maar op zondag 30 maart 1986 kan hij zich niet inhouden. In een gesprek met de IKON-radio zegt Den Uyl: ‘Christenen voelen zich uitverkoren, voelen zich een bijzondere groep en hebben een bijzondere relatie tot de Lieve Heer met een bijzondere duiding van het bestaan.’ Hij laat er geen misverstand over bestaan wat hij daarvan vindt: ‘Zeer hinderlijk, zeer stuitend, ik ben er zeer allergisch voor geworden.’

Den Uyls uitlatingen veroorzaken een rel. CDA-partijvoorzitter Piet Bukman wil ‘geen politieke consequenties’ aan de uitlatingen verbinden, maar waarschuwt wel dreigend dat Den Uyl moet ‘oppassen’. Ook W.F. de Gaay Fortman, minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl, is not amused: hij noemt de ontboezemingen ‘op zijn minst grievend’. Den Uyl haast zich zijn uitlatingen te relativeren. Tegen de Volkskrant merkt hij later die week op ook ‘respect en bewondering’ voor christenen te hebben. Maar het kwaad is dan al geschied: het dagblad Trouw ontvangt een stroom ingezonden brieven waarin schande wordt gesproken over Den Uyl.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Door alle commotie is niemand ooit serieus op de stelling van Den Uyl ingegaan. Zeker na diens voortijdige dood voelde geen van de betrokkenen er iets voor om de netelige kwestie opnieuw op te rakelen. Maar na lezing van drie proefschriften over de gereformeerde politiek en journalistiek schoot Den Uyls stelling me opnieuw te binnen. Voor de goede orde: noch Peter Baks dissertatie Een ‘meneer’ van een krant. Trouw en Bruins Slot, 1943-1968, noch Jan Jaap van den Bergs Deining. Koers en karakter van de ARP ter discussie, 1956-1970, noch ook Jan de Bas’ De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij, 1981-1991 besteedt aandacht aan Den Uyls opvattingen. En toch dringt de vraag of christenen zich uitverkoren volk voelden na lezing van hun boeken zich onweerstaanbaar aan me op.

‘Een groote, moderne krant’

De proefschriften, alle verdedigd aan de ooit gereformeerde Vrije Universiteit, geven tezamen een prachtig beeld van de langzame maar zekere teloorgang van de gereformeerde wereld tussen 1940 en 1991. Peter Bak laat zijn voortreffelijk geschreven proefschrift beginnen in 1943. In dat jaar wordt Trouw opgericht uit onvrede met het hervormde, linkse verzetsblad Vrij Nederland, dat zwaar leunt op de theologie van de invloedrijke Zwitserse godgeleerde Karl Barth. Trouwzou de aloude ‘gereformeerde zede’ moeten beschermen en uitdragen in een wereld die bedreigd werd door modern heidendom, waartoe niet alleen het nationaal-socialisme maar ook het communisme werd gerekend.

Journalisten, drukkers en verspreiders van Trouw waren dan wel een in hun verzet tegen de Duitsers tijdens de oorlog, over de toekomst van de krant na de oorlog waren de meningen verdeeld. Er gingen stemmen op de krant na de bevrijding niet te laten verschijnen. J.A.H.J.S. Bruins Slot, die de krant een kwart eeuw lang zou leiden, aarzelde tot een dag voor de bevrijding. Bak suggereert dat hij zich daarbij door zelfzuchtige motieven liet leiden: Bruins Slot zou rekening hebben gehouden met de terugkeer van de aloude gereformeerde krant De Standaard, die tijdens de oorlog onder Duitse curatele was gesteld. Maar De Standaard was een gepasseerd station. En nu de andere grote verzetskranten Het Parool, Vrij Nederland en De Waarheidhadden besloten de uitgave na de oorlog voort te zetten, kon Trouw niet achterblijven. Op 10 mei 1945 sprak Bruins Slot de wens uit ‘een groote moderne krant’ te maken.

Maar hoe modern zou die krant moeten zijn? Een krant voor het brede protestantse volksdeel – dus niet alleen voor gereformeerden maar ook voor de vaak met gemengde gevoelens bekeken hervormden? Of een krant voor uitsluitend de mannenbroeders? Die vraag was tijdens de oorlog al prangend geweest. Het voetvolk van de krant (de drukkers en verspreiders) wenste geen beperkte gereformeerde krant, maar een oecumenische krant die breed informeerde. Daartegenover stonden gereformeerden die met heimwee omzagen naar de periode-Colijn, toen de gereformeerden het politieke landschap in Nederland domineerden. Jan Schouten was een van hen. In de jaren dertig was Schouten nog fractievoorzitter geweest van de Antirevolutionaire Partij (ARP) onder Colijn. Tijdens de oorlog had de eeuwige vrijgezel gevangengezeten in concentratiekamp Mauthausen. Na zijn terugkeer sprak hij de gevleugelde woorden: ‘Ik ben niet veranderd.’ Schouten wenste opnieuw een sterke gereformeerde zuil en voelde weinig voor een samengaan met hervormden. Hoofdredacteur Bruins Slot stond tussen de partijen in. Bruins Slot wilde niet alleen een ‘groote moderne krant’, maar was aanvankelijk ook een groot voorstander van het samengaan van de ARP met de (hervormde) Christelijk Historische Unie.

Al die progressieve voornemens ten spijt zou Trouw zich onder Bruins Slot in de eerste jaren ontwikkelen tot een conservatieve, zelfs reactionaire krant. Het conservatisme van de krant kwam het meest welsprekend tot uitdrukking in het jarenlange verzet tegen de onafhankelijkheidsstrijd van Nederlands-Indië. ‘Overheid is overheid en rebel is rebel’, schreef Bruins Slot op 1 oktober 1945. De vraag wat een zo intelligent en gevoelig man als Bruins Slot bewoog zo hardnekkig vast te houden aan een zo simpel standpunt, wordt door Bak niet beantwoord. Zeker is dat de eenvoudige mannenbroeder Jan Schouten invloed had op de intellectueel Bruins Slot, maar hoeveel en hoe diepgaand, wordt niet duidelijk.

Trouw voer niet alleen een conservatieve maar ook een reactionaire koers. Na de oorlog bestreed de krant de alom aanwezige invloed van de overheid. Het bekende, maar vaak misverstane beginsel ‘soevereiniteit in eigen kring’ valt hierop terug te voeren: gereformeerden wensten niet te worden ‘opgesloten’ in de eigen zuil, zoals vaak wordt gedacht, maar keerden zich tegen een bemoeizuchtige overheid. In de negentiende eeuw was dat een liberale overheid, na 1945 vreesden de gereformeerden vooral een sociaal-democratische overheid die zich als ‘albedil’ overal mee zou willen bemoeien. Daarbij kwam dat de Partij van de Arbeid de partij van de ‘doorbraak’ was, waarin allerlei (hervormde) linkse dominees als J.J. Buskes en K.H. Miskotte onderdak hadden gevonden. Groter gruwel was niet denkbaar, ook al omdat sociaal- democraten een pact hadden gesloten met de altijd nog gewantrouwde roomsen, die in de jaren veertig en vijftig eendrachtig met ‘de socialisten’ samenwerkten.

Verdeelde antirevolutionairen

Wat voor Trouw gold, gold ook voor de daaraan nauw gelieerde ARP. Maar de verdeeldheid in de partij lijkt groter te zijn geweest dan bij de krant. Bij Trouw was Bruins Slot uiteindelijk de godfather wiens woord wet was. In de ARP was daarentegen een voortdurende strijd om de beginselen (en om de macht) aan de gang, zo maakt historicus en politicoloog Jan-Jaap van den Berg duidelijk in zijn uitstekende proefschrift. In navolging van VU-socioloog Dick Kuiper onderscheidt Van den Berg drie stromingen in de ARP.

Allereerst was daar de traditionele richting, bestaande uit kleurrijke figuren als senator Hendrik Algra (de hoofdredacteur van het Friesch Dagblad, die bekendheid zou verwerven door zijn strijd tegen ‘godslasteraar’ Gerard Kornelis van het Reve), voormalig verzetsman Maarten Schakel en de agressieve, polemische filosoof Sytze Ulbe Zuidema, die als een briesende leeuw tekeerging tegen alles wat naar nieuwlichterij riekte. De traditionelen hadden veel supporters onder de vanouds conservatieve aanhang. Maar zij zouden het afleggen tegen de tweede stroming, de moderne pragmatici. Vertegenwoordigers van die stroming, onder wie de latere premiers Jelle Zijlstra en Barend Biesheuvel, lieten zich weinig gelegen liggen aan de loodzware maatschappijbeschouwing die vooral door de filosofen Herman Dooyeweerd en J.P.A. Mekkes werd uitgedragen.

Traditionelen en pragmatici konden het wonderwel met elkaar vinden. Vooral Jelle Zijlstra was razend populair bij de achterban. Zijlstra was in 1952 als minister van Economische Zaken toegetreden tot het kabinet-Drees en had zo het isolement van de ARP doorbroken. Overheidsdienaar Zijlstra maakte van meet af aan duidelijk niet lastig gevallen te willen worden met begrippen als ‘soevereiniteit in eigen kring’. Zijn laatdunkende typering van dit welhaast heilige beginsel (‘een van de empty boxes uit de politieke strijd die in aanmerking komt voor verwijdering uit het politieke arsenaal’) zette weinig kwaad bloed bij de achterban. Misschien doordat gereformeerden altijd hebben uitgeblonken in de verering van de ‘voormannen’; misschien ook doordat de achterban van de ARP eerder conservatief dan orthodox was.

Maar bij de partijtop was Zijlstra allerminst populair. De partijtop bestond na het vertrek van mannenbroeder Schouten in 1955 uit een tweehoofdig leiderschap: het fractievoorzitterschap in de Tweede Kamer werd bekleed door Bruins Slot, die deze functie combineerde met het hoofdredacteurschap van Trouw en als partijvoorzitter trad Wiert Berghuis op. Bruins Slot en Berghuis maakten in de jaren vijftig en vooral in de jaren zestig een opmerkelijke verandering door. Ze begonnen als traditionele antirevolutionairen met grote belangstelling voor de gereformeerde maatschappijbeschouwing. Alleen al om die reden moesten ze weinig hebben van de niet zo diepgaande, pragmatische Zijlstra. En hun afkeer van de pragmatici nam nog meer toe, nadat Bruins Slot en Berghuis waren veranderd in sympathisanten van de ‘evangelisch-radicalen’ – de derde stroming die Van den Berg onderscheidt. De evangelisch-radicalen stonden een radicale uitleg van de bijbel voor en streefden naar heuse verandering van de samenleving: ontwikkelingshulp moest worden opgevoerd, arbeiders zouden meer zeggenschap dienen te krijgen in de bedrijven en de welvaart zou rechtvaardiger moeten worden verdeeld. De evangelisch-radicalen, zo heette het, waren niet ‘antirevolutionair’ maar ‘anders-revolutionair’. Het waren vaak jonge intellectuelen, vrijwel allemaal opgeleid aan de VU en vrijwel allemaal aangestoken door de revolutionaire storm die in de jaren zestig woedde.

Bedenkingen

Bruins Slot en Berghuis deden hun uiterste best Trouw en de ARP in samenwerking met jonge intellectuelen om te vormen tot een ‘open’ krant en een ‘progressieve’ partij. Hun eigen ontwikkeling verschilde nogal. Bruins Slot werd van Saulus tot Paulus, zo wil het verhaal. Onder invloed van zendingstheologen als Jo Verkuyl en H. Bergema ging Bruins Slot ‘om’ in de Nieuw Guinea-kwestie. De man die zo vurig had gestreden voor het behoud van Indië bepleitte nu overdracht van Nieuw Guinea aan de republiek Indonesië. Berghuis’ bekering tot het radicalisme ging geleidelijker – maar zou niet minder definitief zijn. Berghuis nam steeds meer afstand van de traditionele gereformeerden, al moest hij als partijvoorzitter dan laveren tussen de diverse stromingen.

De bekeringen van Bruins Slot en Berghuis leveren kostelijke passages op bij Bak en Van den Berg. De merendeels behoudende achterban van Trouw kon en wilde de hoofdredacteur niet meer volgen in zijn radicale opstelling. Boze ingezonden brieven waren het gevolg. Of de onvrede zich vertaalde in een massaal vertrek van lezers, staat niet vast – wel dat de oplage van Trouw in de jaren vijftig en zestig voortdurend kelderde. Berghuis had het in de partij zwaar te verduren van verontruste antirevolutionairen, die afkerig waren van alles wat naar ‘links’ neigde.

Bak en Van den Berg beschrijven hun respectievelijke hoofdpersonen Bruins Slot en Berghuis genuanceerd en doen hun recht: kritiek en waardering wisselen elkaar af wanneer dat nodig is. Toch proef je als lezer dat ze sympathie koesteren voor hun hoofdpersoon. Misschien moet dat ook wel, wil je zulke gedegen en omvangrijke proefschriften tot een goed einde brengen. Maar na lezing van hun werk koester ik bedenkingen tegen zowel Bruins Slot als Berghuis. Na hun bekering konden beiden maar weinig begrip opbrengen voor degenen die de traditionele beginselen trouw bleven. Dat ligt misschien voor de hand: bekeerlingen zijn altijd fanatieke mensen. Ze hebben de neiging hun verleden te verloochenen en hun metgezellen van toen met een in wezen hoogmoedig medelijden te bekijken. Zo van: ze lopen achter, ze hebben het ware licht nog niet gezien. Toch schaadde die hoogmoed ook Bruins Slot en Berghuis zelf. Bruins Slot sloot zich bij Trouw af van zijn redactie en moest als fractievoorzitter de aftocht blazen omdat zijn ommezwaai in de kwestie Nieuw-Guinea hem door de ARP niet in dank werd afgenomen. Na het aftreden van Bruins Slot stond Berghuis voor een moeilijke taak. Er barstte een strijd los om het leiderschap in de partij tussen de eenvoudige arbeider Bauke Roolvink en de herenboer Barend Biesheuvel, waarbij Berghuis de gemoederen tot bedaren trachtte te brengen. Het voorzitterschap van de partij viel hem daardoor steeds zwaarder. Maar niet alleen daardoor: ook doordat hij nooit heeft kunnen verkroppen dat zijn achterban zoveel conservatiever bleef dan hem lief was.

Berghuis en Bruins Slot doen sterk denken aan het ‘uitverkoren’ volk, aan de christenen met ‘een bijzondere relatie tot de Lieve Heer’, die Joop den Uyl tot het mikpunt van zijn kritiek maakte. Den Uyl zelf bedoelde natuurlijk heel andere christenen: rechtse roomse rakkers als aartsvijand Van Agt en ‘zware’ gereformeerden als het toenmalige SGP-Kamerlid Van Dis. Hoe zou Den Uyl ook Bruins Slot en Berghuis in gedachten kunnen hebben gehad? Zij waren immers zijn geestverwanten. En zij hadden, o ironie, die innerlijke overtuiging ‘uitverkoren volk’ te zijn nu juist met de ex-gereformeerde Den Uyl gemeen.

Den Uyl had dus wel gelijk – maar heel anders dan hij dacht. Niet de behoudende, orthodoxe christenen denken ‘uitverkoren volk’ te zijn. Daarvoor zijn ze te veel doortrokken van zondebesef en het besef van de ijdelheid van al het menselijk streven. Het zijn vaak de progressieve, linkse christenen die het Grote Gelijk claimen en in de bijbel een blauwdruk voor een betere wereld zien. En wee, wie dat niet gelooft: die wordt ‘evangelisch’ de maat genomen.

Nadat de progressieve evangelisch-radicalen het in de ARP aflegden tegen de moderne pragmatici, verliet een aantal van hen de partij. Zij moesten niets hebben van het streven naar eenwording van de christelijke partijen ARP, CHU en KVP. Het ontstaan van het CDA was alleen al om pragmatische redenen onvermijdelijk: de ontkerkelijking begon electoraal haar tol te eisen. De partijen moesten samengaan, wilde de christelijke politiek een machtsfactor van betekenis blijven.

De meeste evangelisch-radicalen bonden in en gingen uiteindelijk akkoord met de totstandkoming van het CDA. Een aantal progressieve diehards wensten zich hier niet bij neer te leggen en roerden krachtig, om niet te zeggen drammerig, de evangelische trom.

Zij richtten (na verscheidene mislukte pogingen) in 1981 de Evangelische Volkspartij op. Evangelische Volkspartij: geestige benaming voor een politieke splinter die slechts vier jaar (1982-1986) met één vertegenwoordiger in de Tweede Kamer zat. En met wat voor een vertegenwoordiger: Cathy Ubels. Dit voormalige CDA-lid zou zich in die vier jaar ontpoppen tot een moraalridder van de ergste soort. Heilig overtuigd van haar eigen gelijk, slingerde ze haar banvloeken de Kamer in – banvloeken, die vooral gericht waren tegen het in haar ogen inmiddels minder ‘christelijke’ CDA. Ze bestond het toenmalig premier Ruud Lubbers ‘bijbels’ de maat te nemen omdat hij had ingestemd met de plaatsing van kruisraketten. Lubbers, doodmoe van dit gedram, viel woedend uit: ‘Misschien is het gif dat u in de harten van mensen zaait nog ernstiger dan de wapens’.

‘Christelijk, dus progressief’?

Ik ontleen deze informatie aan het proefschrift De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij, 1981-1991 van Jan de Bas. De Bas is een sympathisant van de EVP. Hij schrijft in zijn voorwoord dat hij zich in 1991 wilde opgeven als partijlid maar toen te horen kreeg dat de partij ter ziele was. Dat was voor De Bas het sein een proefschrift te schrijven over de partij. Dat was al veel eer voor zo’n onbeduidende club als de EVP. Maar dat De Bas vervolgens 435 pagina’s nodig heeft om alle politieke programma’s, nota’s en manifesten voor het voetlicht te brengen, is echt te veel van het goede. Zijn promotors hadden hier strenger mogen zijn en de eindeloze uitweidingen over ‘koersnota’s’ als Vaarwel werkloosheid en Evangelische vreedzame wereldpolitiek (hoe verzin je het!) kunnen schrappen.

Toch is het boek van De Bas niet zonder belang. De Bas laat zien dat evangelische inspiratie niet automatisch tot goed politiek handwerk leidt. Vrijwel geen christen voelde zich door de EVP aangesproken. Toen de partij in 1991 opging in GroenLinks liet niemand er een traan om. De Bas sluit in zijn conclusie niet uit dat ooit een nieuwe ‘christen-radicale’ partij wordt opgericht. Zijn sympathie voor de EVP moet hem hebben verblind. Want juist zijn eigen boek had De Bas kunnen leren dat er voor een progressief-christelijke partij in het Nederlandse partijstelsel geen plaats is. Politicologen als Ruud Koole en Paul Lucardie hebben dit eerder al scherp onder woorden gebracht.

Niet dat christelijke politiek altijd conservatief moet zijn, wil zij enig succes hebben. Het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), maar vooral de Reformatorisch Politieke Federatie (RPF), die inmiddels samen de ChristenUnie vormen, hebben wel degelijk progressieve standpunten op het gebied van milieu en politiek. Maar zij combineren deze standpunten met een orthodox maar tegelijk bescheiden geloofsleven. De evangelisch-radicale antirevolutionairen en hun nazaten waren op hun manier ook orthodoxe, bijbelvaste gelovigen. Maar zij waren allesbehalve bescheiden. Als ‘uitverkoren volk’ poogden ze hun medegelovigen voortdurend evangelisch de maat te nemen. Ze kwamen op voor de verworpenen der aarde: homo’s, lesbo’s, allochtonen en andere bedreigde minderheden. De tragiek van de EVP was dat die minderheden in de regel nu juist niets van het christendom, laat staan van christelijke politiek moesten hebben. Een van de leuzen waarmee de EVP de boer op ging, luidde: ‘Christelijk, dus progressief’. Maar zo simpel is het niet. Christenen in de politiek kunnen progressief zijn, maar ook traditioneel, pragmatisch, evangelisch – en van alles door elkaar. Christenen in de politiek zijn, kortom, minder eendimensionaal gebleken dan progressieve evangelisch-radicalen ooit dachten. Die eenvoudige waarheid drong pas tot het ‘uitverkoren volk’ door toen het te laat was.