Anton van Hooff:
‘Ik heb nooit iets gezien in de plannen voor een Nationaal Historisch Museum, en niet alleen vanwege de chaotische plannenmakerij. De argumenten van initiatiefnemers Verhagen en Marijnissen – dat er behoefte was aan een plek waar de nationale identiteit werd uitgedragen en becommentarieerd – overtuigden mij van begin af aan niet. Hun initiatief is toch vooral een opportunistische reactie geweest op de golf van retro-nationalisme die ons land sinds Fortuyn overspoelt: een Nationaal Historisch Museum als verwerking van de vreemdelingenvrees. Ze speelden in op de algemene heimwee naar “toen Nederland nog Nederland was”.
En dan de voorgestelde hippe uitwerking. Geen historische voorwerpen maar historische beleving door middel van moderne media. Die technische middelen zijn leuk voor een technisch museum als het NEMO, maar voor een historisch museum? Daar zal ik niet voor naar Arnhem afreizen. Ik kijk dan liever thuis op internet, of koop een dvd.
Mijn studenten en leerlingen worden juist enthousiast als ik ze historische voorwerpen laat zien. Dat kan een eenvoudige spijker zijn uit de Romeinse tijd. Juist zo’n voorwerp kan een historische sensatie teweegbrengen, die je niet via internet bewerkstelligt. Het geld voor het NHM kan dan ook beter gebruikt worden om het wat stoffige Rijksmuseum te moderniseren.’
Ruth Oldenziel:
‘Nederland heeft de meeste musea per hoofd van de bevolking ter wereld. Dit zijn vooral musea in de traditionele zin van het woord: een gebouw met spullen erin. En het Rijksmuseum, dat oorspronkelijk een nationaal historisch museum had moeten worden, richt zich uitsluitend op kunst en hoge cultuur. Ik ben er niet zo rouwig om dat we er niet nóg een dergelijk museumgebouw bij krijgen.
De interesse gaat tegenwoordig eerder uit naar het leven van alledag en naar de vraag of er sprake is van een ‘‘nationale cultuur’’. Het Nationaal Historisch Museum heeft blijk gegeven van een frisse benadering van dit onderwerp. Co-directeur Valentijn Bijvanck wil niet alleen objecten gaan presenteren, maar ook door middel van moderne media de vraag aan de orde stellen wat nu precies onze nationale identiteit is. Dit kan heel goed met een virtueel museum op internet. Laten we ons daarom niet blindstaren op het traditionele idee van een museumgebouw.
Ik vraag me wel af in hoeverre de presentatie in een internationaal kader wordt geplaatst. Veel van onze nationale iconen – denk aan Willem van Oranje en Anne Frank – zijn in “het buitenland” geboren. De vraag of we een nationale cultuur hebben kan alleen al hierom nooit in een puur nationale context worden beantwoord.’
James Kennedy:
‘Ik vind het jammer dat het zo is gelopen. Het Nationaal Historisch Museum had de potentie om de Nederlandse geschiedenis op een geheel nieuwe manier onder de loep te nemen. We missen nog steeds een plek waar Nederlanders zich kunnen bezinnen op het nationale verleden. Het Rijksmuseum voldoet in dit opzicht niet: het legt te sterk de nadruk op kunst. Dat heeft niet alleen te maken met de expertise van dit museum, maar ook met de specifieke inrichtingsmogelijkheden van het gebouw.
Ik moet wel zeggen dat ik de inhoudelijke ideeën voor het NHM te abstract, te postmodern vond. Veel liever had ik gezien dat de directie zich van begin af aan had gericht op concrete politiek-maatschappelijke thema’s. Wat hield de veelbesproken Nederlandse tolerantie in het verleden nu in werkelijkheid in? Dat zou een interessante vraag zijn geweest voor een dergelijk museum.
Nu moet men voor een plan B kiezen. Het meest voor de hand liggend lijkt mij dat de directie een coördinerende rol op zich neemt. De Nederlandse historische musea hebben behoefte aan een dergelijke instantie: hun directies hebben er enkele jaren geleden specifiek om gevraagd. De collecties van de individuele musea zouden elkaar dan op structurele wijze kunnen aanvullen in gezamenlijke tentoonstellingen over de Nederlandse geschiedenis.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees