Home De politie is fout geweest

De politie is fout geweest

  • Gepubliceerd op: 17 april 2007
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Johannes Houwink ten Cate

Niet meer dan ‘een ceremoniemeester bij maatschappelijke ongelukken’ was de schampere typering die de socioloog Jaap Boerdam tien jaar geleden in NRC-Handelsblad voor de politie overhad. Het is een herkenbare formulering voor iedereen die ooit aangifte heeft moeten doen. Je doet dat ‘voor de verzekering’. Want het is de verzekeringsmaatschappij die de schade moet herstellen die de misdadiger aan individu en rechtsorde heeft toegebracht, en niet de – mede door de opkomst van de georganiseerde misdaad verlamde – sterke arm.


Er bestaat blijkbaar een crisis. Het vertrouwen in politie en justitie is aangetast in de kern. Zij reageren daarop, elk op hun eigen manier. Met statistieken die moeten bewijzen dat de misdaadbestrijding elk jaar opnieuw met sprongen vooruitgaat, of met strafzaken als die tegen Willem Holleeder, waarin de geloofwaardigheid van justitie de voornaamste inzet is geworden. Aan dit probleem van de relatie tussen de op schadevergoeding gefixeerde samenleving en de machteloze politie gaan de recent gepubliceerde mammoetboeken over de geschiedenis van de Nederlandse politie niet voorbij.

Publicitair viel de serie helaas volledig in het water, omdat de presentatie ervan plaatsvond op 13 februari, de dag dat het nieuwe kabinet werd gepresenteerd. Dat is niet terecht, want deze vier kloeke delen en een paperback vormen – op het NIOD-rapport over Srebrenica na – de omvangrijkste historische publicatie van de afgelopen decennia. Deze werd geschreven in opdracht van de Raad van Hoofdcommissarissen, op initiatief van (oud-) hoofdcommissaris J. Wiarda, toen korpschef van de Politie Haaglanden.

De over het algemeen goed geschreven boeken zijn het resultaat van een zes jaar durend onderzoeksproject, dat werd uitgevoerd door een team van louter specialisten: politiehistorici Jos Smeets en Guus Meershoek, bekend van zijn proefschrift over het Amsterdamse korps in bezettingstijd uit 1999, Ronald van der Wal, auteur van een boek over de betrokkenheid van het leger bij de handhaving van de openbare orde, en de Tilburgse hoogleraar Cyrille Fijnaut. Smeets behandelde de rijkspolitiekorpsen en Van der Wal schrijft over het onderwijs en de vakorganisaties.

Verwaarlozing
De problemen bij de politie blijken, op z’n zachtst gezegd, niet te dateren van vandaag of gisteren. Het algemene beeld is dat van verwaarlozing tot ver in de twintigste eeuw, vooral in de kleinere gemeenten, en van onophoudelijke politieke conflicten over de organisatie zelf. De rijksoverheden gaven eigenlijk nooit hun volle vertrouwen aan de civiele politie, maar zorgden altijd voor ‘militaire rugdekking’, of het daarbij nu ging om de cavalerie, het Korps Politietroepen (tijdens het interbellum) of de Koninklijke Marechaussee van vandaag.

Deze hele serie is zo een even uitvoerig als welsprekend pleidooi van onderzoeksleider Fijnaut voor een nationaal georganiseerde politie, een combinatie van civiele en militaire politie dus. En in een samenleving waar iedereen die voor zwaardere straffen en slagvaardiger politieoptreden pleit succes heeft, is het niet ondenkbaar dat Fijnauts ideeën ook bij de politiek gehoor vinden.

Los van een dergelijke politieke erkenning is het te hopen dat de twee delen van Meershoek en Fijnaut ook in het Engels en Duits worden vertaald, want hun bijdragen over het maatschappelijk functioneren van en de politieke besluitvorming rond de politie zijn producten van vakmanschap. Het is de grote verdienste van beide auteurs dat politiegeschiedenis ook in Nederland een volwaardige academische discipline is geworden, die de toets van de vergelijking met het buitenland ruimschoots kan doorstaan.

Politiegeschiedenis is van oorsprong een dochter van de historiografie van het Derde Rijk, al heeft Fijnaut zich ook laten inspireren door Britse voorgangers. Er is geen politieapparaat dat zich zo in de aandacht van het nageslacht heeft mogen verheugen als Himmlers persoonlijke samensmelting van de SS met de politie. De twee belangrijkste vraagstellingen van deze Nederlandse politiegeschiedenis – die naar de politieke besluitvorming en het maatschappelijk functioneren – lijken mij in ieder geval deels aan die onderzoekstraditie ontleend.

Dat is niet zo vergezocht als het misschien klinkt, want het blijken Heinrich Himmler, hoofd van de SS, en diens regionale vertegenwoordiger Hanns Albin Rauter te zijn geweest die in Nederland de meest ingrijpende herstructurering van de politie sinds de Franse bezetting hebben doorgevoerd. Rauter centraliseerde waar hij kon. Hij voegde de rijkspolitiediensten samen tot één Marechaussee. Hij schafte in het overgrote deel van de gemeenten de plaatselijke politie af, nationaliseerde de politie in de grote steden en richtte de rijksrecherche op.

Hij plaatste het hele apparaat – de gemeentepolitie, de staatspolitie en de Marechaussee –  onder één directeur- en één inspecteur-generaal. Hij uniformeerde de salarissen, de vergoedingen en de dienstkleding. Hij verbeterde de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden. En aangezien na de bevrijding niemand binnen het apparaat – noch daarbuiten – terug wilde naar de vooroorlogse verdeeldheid, bleef Rauters centralisatie behouden.

Onoorbare praktijk
Dat is niet de enige onaangename waarheid die deze serie bevat. ‘Een aanzienlijk aantal politiemensen’ wist, op zichzelf teruggeworpen als men was, de nieuwe politieke en morele dilemma’s tijdens de bezettingstijd niet op te lossen,’zei Fijnaut bij de presentatie. Zij gingen ‘(veel) te ver’ bij het verlenen van medewerking aan de uitvoering van het politieke programma van de SS-politiestaat. De politie is organisatorisch en deels zelfs ideologisch fout geweest, schrijft Fijnaut, tot op zekere hoogte in navolging van Meershoek. Dit verklaart waarom er na de bezetting in politiekring niet graag over de oorlog werd gepraat.

En dit zal ook verklaren – zoals in vakkringen algemeen bekend is – waarom het lange tijd, archiefwet of geen archiefwet, zo moeilijk was om de politiearchieven in te zien. Voor wie hier wat dieper over wil nadenken: natuurlijk is het een beetje vreemd dat een overheidsorgaan collaboreert door onschuldigen op grote schaal in te rekenen en er daarna decennialang in slaagt de bewijzen daarvan goeddeels binnenskamers te houden. Daarom is het goed dat dankzij Wiarda en dit team aan deze in de kern onoorbare praktijk een einde is gekomen.

En juist daarom is het ook zo lofwaardig dat Fijnaut bij de presentatie van zijn werk openlijk heeft uitgesproken, dat – al werden na de oorlog 2000 van de 16.500 man ontslagen – de rol van politiemensen en speciale eenheden bij de Jodenvervolging en de bestrijding van het verzet zwaar op het verleden en het geweten van de politie blijft wegen.

Deze collaboratie bestond organisatorisch bij de gratie van de centralisatie en de directe politieke aansturing die daar het gevolg van was. Dat is misschien iets om te onthouden, als komende tijd – en bepaald niet voor het eerst – centralisatie en een nationale politie worden bepleit. Stel je voor dat die ooit onder Geert Wilders of Jan Marijnissen komt te ressorteren: dan gaan we nog terugverlangen naar de machteloos gesticulerende ceremoniemeester bij maatschappelijke ongelukken waar Boerdam het tien jaar geleden over had.

Johannes Houwink ten Cate is hoogleraar holocaust- en genocidestudies aan de Universiteit van Amsterdam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.