Home De bank, de verzekering en de beurs versus joodse organisaties

De bank, de verzekering en de beurs versus joodse organisaties

  • Gepubliceerd op: 15 september 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Johannes Houwink ten Cate

Verzekeraar Aegon speelt hoog spel in Amerika. De directeur van de beurs heeft geen tijd om joodse organisaties te ontvangen. Sommige bankiers vragen zich af of betalingen überhaupt wel zin hebben. Een reconstructie van de moeizame onderhandelingen van de financiële wereld met joodse organisaties over de joodse claims.


Na alle rapporten, discussies en ruzies was er 16 juni jongstleden eindelijk een akkoord tussen de joodse organisaties en de beurs over 264 miljoen gulden. Dit was het derde akkoord met de financiële wereld. In november 1999 hadden de verzekeraars al vijftig miljoen gulden toegezegd, en eind april van dit jaar waren de banken met eenzelfde bedrag over de brug gekomen.
Drie weken later, op 7 juli jl., schreef de socioloog J.A.A. van Doorn in HP-De Tijd dat het Centraal Joods Overleg, de belangrijkste Nederlandse joodse organisatie, bij de onderhandelingen zou hebben gechanteerd. En chantage, schreef Van Doorn er in zijn column voor de duidelijkheid bij, is een strafbaar feit.
De verzekeraars zouden zijn geprest tot een overeenkomst ‘omdat Aegon, dat in Amerika grote belangen heeft, door het Joods Wereld Congres met een consumentenboycot werd bedreigd. De banken en de beurs gaven onder andere toe omdat ING, dat in Amerika overnameplannen heeft, moest vrezen voor een blokkade van die plannen door hetzelfde JWC.’
        Van Doorn suggereerde dat het Centraal Joods Overleg en het Joods Wereld Congres, een invloedrijke Amerikaans-joodse organisatie, voortdurend op een laakbare manier gemene zaak hebben gemaakt.
Is dit werkelijk waar? Wie heeft er nu eigenlijk wat betaald en waarom? Dit is een reconstructie, deels op basis van vertrouwelijke informatie uit de financiële wereld.

Profijtzucht
In de onderhandelingen stonden twee groepen tegenover elkaar. Aan de ene kant de Nederlandse leve-ran-ciers van financiële diensten. Nederland, ‘waar de gewichtige gulden de standaard is, die staat als een paal boven water’ (Louis Couperus), is rijk en oververze-kerd. De banken doen in verzekeringen. En de verzekeraars bankieren. De banken zijn eigenaar van de verze-kerin-gen. Andersom zijn de verzekeraars mede-eigenaars van de ban-ken.        
De meeste banken waarmee joden tot 1942 zaken hadden gedaan, zijn gefuseerd en opgegaan in ABN AMRO. De twee andere grootbanken zijn de Rabobank en de bankverzekeraar ING Groep. Deze hebben veel minder joodse klanten gehad. De kleinere bankverzekeraar Fortis heeft van ABN AMRO MeesPierson overgenomen, een effectenbank die wel joodse klanten had.
En dan is er de effectenbeurs. De Vereniging voor de Effectenhandel, de vroegere beurs, is kort geleden geliquideerd, waarbij het overbodige vermogen aan de leden – waaronder banken – is uitgekeerd. De rechtsopvolger heet Amsterdam Exchanges N.V. die over een gering eigen vermogen beschikt.
Tegenover dit machtsblok stonden de belangenorganisaties Centraal Joods Overleg en het Platform Israël. Zij hadden drie soorten claims. Verzekeraars hadden polissen van vermoorde joden niet uitbetaald. Banken hadden tegoeden van vermoorde joden niet terugbetaald. Om hoeveel het precies ging, wisten de joodse organisaties niet. Voor informatie daarover waren ze afhankelijk van de banken en verzekeraars.
De derde claim had betrekking op de beurs. In de periode 1941-1944 zijn voor circa 120 miljoen gulden effecten uit joods bezit via de beurs uit profijtzucht aan ongeveer honderdduizend niet-joden doorverkocht. Meestal zonder opdracht van de eigenaar, dat wil zeggen zonder rechtsgrond. Desondanks gingen ze vlot van de hand.
In 1953-1954 hebben de onteigende joodse bezitters genoegen moeten nemen met een uitkering van negentig procent van de waarde van de effecten via het rechtsherstel van de overheid, die niet verder wilde gaan dan dit bedrag. De bijdrage van de beurs aan het zogenaamde Waarborgfonds waaruit deze betalingen werden gedaan, was gering (drie miljoen gulden als resultaat van een collecte onder de leden) en kwam met veel pijn en moeite tot stand. Aanvankelijk had de beurs helemaal niets willen bijdragen. De resterende tien procent, in 1953 was dat zo’n twaalf miljoen gulden, is dus nooit uitgekeerd. Het CJO en het Platform vonden dat het er nu maar eens van moest komen. En de beurs, vonden zij, moest dit betalen.

De boycot van Bronfman
Het overleg met het Verbond van Verzekeraars verliep goed. In november 1999 sloot directeur E.J. Fischer een akkoord met het Centraal Joods Overleg over niet-uitgekeerde polissen van vermoorde joden. Uit archiefonderzoek was gebleken dat polissen met een waarde van ruim twee miljoen gulden niet waren uitbetaald. Ter correctie van de inflatie werd dit bedrag met een factor 22 vermenigvuldigd. In Amerika is een factor 10 gangbaar. Deze factor is afgesproken zonder vooraf te overleggen met de banken. Dat zou later onduidelijkheid veroorzaken.
De aanleiding voor het akkoord waren moeilijkheden van Aegon in Amerika. In juli 1999 had Aegon voor negentien miljard gulden de Californische levensverzekeraar Transamerica Corporation gekocht. Sindsdien komt tweederde van Aegons winsten uit de VS. Drie maanden later, op 4 november 1999, stelde de New Yorkse organisatie het World Jewish Congress (WJC) van Edgar M. (‘M. for Money’) Bronfman, aan Aegon de vraag: was Aegon bereid om deel te nemen aan een commissie die zou onderzoeken of overlevenden van de Holocaust waren gehinderd in hun pogingen om hun polissen te incasseren? Dat dit was gebeurd, daarvan waren overlevenden met wie Bronfman in contact stond overtuigd. Bronfman zou de vraag ook stellen aan zeven andere in Amerika actieve buitenlandse verzekeraars.
Bronfman (1929) is een tot Amerikaan genaturaliseerde Canadese miljardair die de leiding van het familieconcern The Seagram Company Ltd. in 1994 heeft overgedaan aan zijn zoon. Sindsdien verdedigt Bronfman sr. joodse belangen. Hiervoor kreeg hij zes eredoctoraten en, van president Clinton, de hoogste Amerikaanse onderscheiding voor burgers. Met een Amerikaans-joodse boycot heeft hij het Zwitserse bankwezen, dat aanvankelijk alle medewerking aan onderzoek naar de slapende rekeningen van dode joden weigerde, op de knieën gekregen. De Zwitsers voelden zich hierdoor gechanteerd.
Aegon weigerde Bronfman te antwoorden. Heel vreemd eigenlijk, omdat in Californië een wet is aangenomen, de Holocaust Registry Law, die het verzekeringsbedrijven met ingang van april 2000 verplicht om lijsten te publiceren van namen van mensen die in Europa tussen 1920 en 1945 polissen hebben afgesloten. Zodat aldaar wonende joodse overlevenden kunnen zien of zij nog rechten kunnen laten gelden. Bronfman dreigde meteen, op 5 november 1999, met een boycot over een breed front. Want als Aegon kon weigeren, konden de andere buitenlandse verzekeraars dat ook. De boycot zou ook voormalige dochters van Aegon treffen. Bronfman wilde ook Amerikaanse staten oproepen niet langer met Aegon zaken te doen. Het Centraal Joods Overleg distantieerde zich binnen vier dagen hiervan. Het noemde de boycot bij monde van secretaris Joop Sanders ‘unfair’.
Aegon leek te zwichten voor de boycot, en zei dat ze bereid was te getuigen voor de Californische commissie die moest onderzoeken of de buitenlandse verzekeraars zich aan de nieuwe registratiewet zouden houden. Maar omdat er inmiddels een akkoord was tussen het Verbond van Verzekeraars en het CJO zei Aegon alleen mee te werken als de onderzoekscommissie vooraf zou zeggen dat Aegon alle claims had betaald. Daarop effectueerde Bronfman in januari van dit jaar de boycot. Hij riep de leden van het WJC op hun polissen bij Transamerica op te zeggen. Het Centraal Joods Overleg distantieerde zich op 20 januari 2000 voor de tweede keer van Bronfmans boycot.
Midden februari van dit jaar ging Aegon alsnog overstag. De verzekeringsmaatschappij beloofde deel te nemen aan het Holocaust Restitution Panel, zij het pas nadat de Amerikaanse staatssecretaris van Financiën Stuart Eizenstat tegen het bankencomité van het Huis van Afgevaardigden had gezegd dat ook hij dit noodzakelijk vond. Aegon was de enige verzekeraar die Eizenstat bij name noemde. Transamerica heeft, zo liet Aegon begin maart weten, geen last van Bronfmans boycot. En de cijfers van Aegon over de eerste helft van dit jaar zijn zo goed als de analisten hadden voorspeld.

Provocatie
Om te kunnen vaststellen hoeveel de banken en de beurs in totaal aan de joodse organisaties moesten betalen, is onderzoek gedaan. In opdracht van het kabinet en door de banken zelf.
De bankiers moesten vragenlijsten invullen over verschillende soorten tegoeden en over de bij de handel in effecten uit joods bezit gemaakte winsten. Ze moesten deze opsturen naar accountant PriceWaterhouseCoopers. De Nederlandse Vereniging van Banken stuurde brieven aan de bankiers waarin ze werden aangemoedigd een en ander serieus te nemen. De lijsten moesten ondertekend worden door De Nederlandsche Bank gescreende en tekenbevoegde bankiers. Dit zijn mensen die bij het plegen van valsheid in geschrifte veel te verliezen hebben. Toch was het ‘animo’ om de papieren in te vullen ‘wisselend’. Aanvankelijk reageerden niet meer dan 39 van de 118 aangeschreven banken. Van de 63 in de oorlog actieve banken hebben uiteindelijk 33 banken antwoord gegeven en 30 niet.
Sommige bankiers begrepen dat je moest terugbetalen wat je invulde, vermenigvuldigd met de factor 22 die het CJO inmiddels had afgesproken met de verzekeraars. Anderen dachten dat over deze factor opnieuw onderhandeld zou worden. Sommige banken hadden geen archieven meer en konden alleen schrijven dat ze geen gegevens hadden. En voor de banken die nog wel over archieven beschikten, was het moeilijk om concrete gegevens te vinden. Aan een rekeningnummer kun je niet zien of het om tegoeden van een overleden joodse cliënt gaat.
Toen de onderzoeksrapporten er waren, en er ook een overzicht van joodse tegoeden was (overduidelijk incompleet), konden dit voorjaar de echte onderhandelingen beginnen. De verwachtingen van beide partijen liepen zeer uiteen. De joodse organisaties noemden bedragen van zeer vele honderden miljoenen. En de financiële wereld dacht er met een veel lager bedrag vanaf te kunnen komen. Sommigen vroegen zich zelfs af of betalingen überhaupt wel zin hadden.

Toen vroeg het Centraal Joods Overleg aan de banken en de beurs 505 miljoen gulden. Daarop boden de banken vijftig miljoen om de achtergebleven joodse tegoeden te compenseren. Eind april 2000 ging het CJO akkoord met het bod van de bankiers. Maar, onder voorbehoud. Het CJO zou de overeenkomst met de banken pas tekenen als er ook een akkoord met de beurs was.
De effectenbeurs bood acht miljoen gulden. Meer kon echt niet, zei men, want het eigen vermogen was afgenomen door de uitkeringen aan de leden. De joodse organisaties moesten maar aankloppen bij de leden van de vroegere Vereniging voor Effectenhandel, bij de grootbanken bijvoorbeeld.
Het Centraal Joods Overleg werd geprovoceerd. Zo weigerde de directeur van de beurs aanvankelijk tijd vrij te maken voor joodse vertegenwoordigers. Hij liet dit klusje over aan ondergeschikte juristen. ‘Over dat bod van acht miljoen is in de financiële wereld gegniffeld’, zegt een anonieme bron. ‘Niemand heeft aangenomen dat het zo kon.’ Maar de autoriteiten grepen niet in, De Nederlandsche Bank niet, het ministerie van Financiën niet en ook de Vereniging van Banken niet.
Dat de joodse organisaties in deze situatie Bronfman te hulp zouden roepen, wist men. Dezelfde zegsman: ‘Als geheel krijg ik de indruk dat enige invloed van buitenaf welkom was. Waar moest men uitkomen, toen de bedragen, geëiste en beschikbare, zo ver uit elkaar bleken te liggen?’
Men wist ook op wie Bronfman zijn pijlen zou richten, op de verzekeraars met hun ambitieuze plannen. Begin mei kon bankverzekeraar ING een bod uitbrengen op de Amerikaanse verzekeraar ReliaStar van vijftien miljard gulden. De aanwinst in spe was in grootte het achtste beursgenoteerde levensverzekeringsbedrijf in de VS.
Op 21 mei jongstleden coördineerde het Centraal Joods Overleg voor het eerst zijn acties met die van Bronfman sr. Bronfman liet het dit keer niet bij kritische nieuwsbrieven over Aegon. Als er geen goed akkoord met de beurs kwam, zouden de Amerikaanse dochters van Nederlandse verzekeraars worden geboycot door het Committee of American State and City Funds, geleid door de New York City Comptroller Alan Hevesi. Van dit comité zijn negenhonderd fondsmanagers lid. Zij beheren a trillion of dollars. Dat is duizend miljard dollar, ongeveer viermaal het Nederlandse Bruto Nationaal Product.
Tezelfdertijd dreigde het World Jewish Congress roet in het eten te gooien bij de overname van ReliaStar door ING. Tijdens Amerikaanse perspresentaties over de overname werden aan ING-topman Ewald Kist vragen gesteld over joodse claims. Kist moet op die bijeenkomst een ING-bijdrage aan het met de beurs te sluiten akkoord van vijftig miljoen gulden hebben toegezegd.

Chantage
De druk vanuit Amerika had twee te voorziene gevolgen. Ze doorbrak de impasse. Buitenstaanders zouden met nieuwe voorstellen en nieuwe bedragen komen. Daarbij werd de Nederlandse financiële wereld bijeengedreven. Iedereen zou de beurs moeten trekken, aangezien er onmiskenbaar nationale financiële belangen in het geding waren. Ook de aandeelhouders en de publieke opinie moesten hiervan doordrongen worden. Hein Blocks, de directeur van de bankenvereniging, bereikte dit door quasi-boos heel hard ‘chantage’ te roepen.
Als leden van de voormalige Vereniging voor de Effectenhandel stelden ABN AMRO, Fortis, ING Bank en Rabobank daarop aan het CJO voor om aan een onafhankelijke derde bindend advies te vragen over hoeveel van de historische claim van twaalf miljoen gulden uit 1953 voor hun rekening kwam. Zij taxeerden dit aandeel zelf op ongeveer de helft.
Hiermee gaven de grootbanken te kennen dat zij bereid waren ongeveer de helft van de claim op zich te nemen. Dit kwam neer op zes miljoen uit 1953 vermenigvuldigd met een factor 22 is 132 miljoen gulden. Als leden van de beurs hadden zij en hun rechtsvoorgangers mee geprofiteerd van de handel in effecten uit joods bezit. Zoals zij ook een deel van het vermogen van de voormalige beursvereniging hadden gekregen. Aan de andere kant: ook andere effectenhandelaars hadden indertijd geprofiteerd. En die bestonden nog in zelfstandige vorm, of waren van de beurs verdwenen.
Dit aanbod wezen het CJO en het Platform Israël onmiddellijk af. Maar elf dagen later, op 16 juni, was er een akkoord. De beurs en de grote banken als ‘beurspartijen’ bleken alsnog bereid de hele claim van twaalf miljoen gulden uit 1953 over te nemen, vermenigvuldigd met de factor 22 die de verzekeraars met de joodse organisaties hadden afgesproken. Zo kwam men tot een bedrag van 264 miljoen gulden.
Het Centraal Joods Overleg kon tevreden zijn en ook Blocks, de directeur van de bankenvereniging, was ‘verheugd’. Hij trok zijn verwijt van chantage weer in.

De kosten van het akkoord worden gedeeld. De effectenbeurs schijnt ongeveer twintig miljoen bij te dragen. Dat is een procent of acht. De rest – 92 procent oftewel 244 miljoen – komt voor rekening van de banken. Twee anonieme bronnen menen dat ABN AMRO zeker honderd miljoen zal inbrengen. Dat het aandeel van deze bank het grootst is, is logisch. ABN AMRO is een van de grootste en rijkste banken. Bovendien zijn er, zoals gezegd, de meeste banken in opgegaan waarmee joden indertijd zaken deden.
Als eigenaar van de effectenbank MeesPierson betaalt Fortis vijftig miljoen gulden. Ook ING draagt vijftig miljoen bij, zoals ze in Amerika al had beloofd. De rest – het kan niet meer zijn dan zo’n vijftig miljoen – komt voor rekening van de Rabobank en van alle andere banken, omdat het voor iedereen belangrijk is dat een Amerikaanse boycot voorkomen wordt.
In de overeenkomst staat nadrukkelijk dat ‘het aandeel van de banken en hun rechtsvoorgangers op de beurs circa vijftig procent’ is geweest. De helft van het overeengekomen bedrag is dus te beschouwen als restitutie; de andere helft is een schenking.
Hoe zit dit eigenlijk fiscaal? De politiek heeft besloten aan de akkoorden belastingtechnisch de nodige smeerolie toe te voegen. De belastingdienst ziet de bijdragen van de bedrijven aan de akkoorden als aftrekbare kosten, ook dat deel dat de banken uitdrukkelijk als een schenking beschouwen. Dit betekent dat de bedrijven hun bijdragen aan de drie potten, waaruit de joodse organisaties worden betaald, in mindering mogen brengen op hun winst voor belastingen. Als gevolg hiervan loopt de schatkist de vennootschapsbelasting (winstbelasting) van 35% op ƒ 364 miljoen gulden mis. Dat is ongeveer ƒ 120 miljoen gulden. Ook individuen en joodse organisaties hoeven geen belasting te betalen over het geld dat ze krijgen. Dit is hoogst uitzonderlijk. Zodoende beloont de belastingdienst beide partijen voor het sluiten van de akkoorden.

Een adviseur van Platform Israel, Manfred Gerstenfeld, denkt dat het Centraal Joods Overleg meer geld had los gekregen als het nauwer met Bronfman had samengewerkt. Dit is een speculatieve visie, die vooral illustreert dat de joodse achterban op hogere bedragen had gerekend. Ook de achterban van de banken en die van de beurs hadden moeite met de wijze waarop de onderhandelingen verliepen. Voor joodse organisaties was niet zoveel geld beschikbaar. Anders zouden de bankiers de vragenlijsten over de joodse tegoeden wel met meer animo hebben ingevuld en had de beurs meer geboden dan acht miljoen gulden. Omdat problemen met beide partijen een akkoord in de weg stonden, zegt een ingewijde achteraf, bracht ‘enige druk van buiten enige verlichting, zo gek als het klinkt’.

Johannes Houwink ten Cate, als onderzoeker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, schreef deze bijdrage op persoonlijke titel. Hij dankt Gerard Aalders, Joël Fishman, Manfred Gerstenfeld en Johan de Vries voor hun commentaar op eerdere versies van dit stuk.        

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.