Sinds ik de nieuwste BMGN onder ogen heb gekregen, word ik beziggehouden door een probleem. U zult zeggen: dat is meer dan de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden in lange tijd bij iemand teweeg heeft gebracht. Maar ik doe niet mee aan het gesneer op deze uitgave van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap. Goed, ik geef toe dat een fusie met het Tijdschrift voor Geschiedenis wellicht één redelijk geschiedkundig blad zou opleveren in plaats van twee waterige, maar daar gaat het niet om. De kwestie die door mijn hoofd speelt is interessanter: zijn Nederlandse historici ijdel, dan wel onbeschaamd, of beide?
Het valt niet mee om een antwoord op deze vraag te vinden. Wij leven immers in een onintellectuele tijd, en we genieten ervan. Ik verwijt dit niet de jeugd. Het kan mij niets schelen dat onder studenten De Telegraaf de meest gelezen krant is en Goede Tijden, Slechte Tijden het populairste televisieprogramma. Of dat een doctorandus nu evenveel tijd besteedt aan lezen als iemand met een mulo-opleiding een halve eeuw geleden. En ook niet dat NRC Handelsblad de minste lezers onder de vijfentwintig jaar heeft van alle landelijke dagbladen. Verval ligt veeleer aan elites dan aan jongeren.
Ik bedoel, vaag herinner ik me dat er ooit een soort mores van academisch gedrag bestonden. Zo diende zelfpromotie met matigheid bedreven te worden. Maar de wereld is veranderd, en derhalve knipper ik niet met mijn ogen als de uitgever van historicus Gerard Aalders ten behoeve van zijn publiciteit geheime afspraken maakt met het NOS Journaal en Nova, onder buitensluiting van andere journalisten (bij zijn boek Roof liep het mis en kregen de twee programma’s slaande ruzie). Ik strijk met de hand over mijn hart als ik zie hoe gretig père et fils Von der Dunk willen meeliften met de publicitaire winderigheid rond Máxima. Ik trek zelfs geen wenkbrauw op als Isaac Lipschits zijn boekje over de naoorlogse opvang van joden De kleine sjoa noemt, mede – zoals hij zelf zei – `om aandacht te krijgen’. Ik juich het toe dat deze emeritus hoogleraar thans zoveel actiever is dan tijdens zijn loopbaan en zich opwerpt als moreel geweten van Nederland (ondanks de beschuldigingen van andersoortig gedrag jegens studentes die hij ooit moest trotseren).
Neen, een tweede standaard is belangrijker. Die luidde: gij zult geen boeken van uw naasten recenseren. Ooit was de collega proximus als het ware onbespreekbaar. Blijkbaar geldt dit niet meer onder Nederlandse geschiedschrijvers. In het nieuwste nummer van BMGN steekt de Leidse hoogleraar moderne geschiedenis Nicolette Mout onbekommerd de loftrompet over een boek van haar Leidse collega middeleeuwse geschiedenis Wim Blockmans, en bespreekt de Amsterdamse hoogleraar nieuwste geschiedenis Piet de Rooy al even onbekommerd het onderzoeksproject van zijn naaste collega Hans Blom. Dit moet iets zeggen, maar wat?
Toen ik mijn geestelijke nood aan een andere geschiedvorser voorlegde, begon hij te lachen. IJdel? Onbeschaamd? Beide? Ga toch weg! Wij historici zijn een schamel groepje dat er niets meer toe doet. Soms vrees ik dat hij gelijk heeft.
Dit artikel is exclusief voor abonnees