Home De opkomst van het massatoerisme

De opkomst van het massatoerisme

  • Gepubliceerd op: 3 juli 2001
  • Laatste update 13 sep 2023
  • Auteur:
    Micha Kat
  • 13 minuten leestijd
De opkomst van het massatoerisme

Zat bijna iedereen in 1900 nog te ganzenborden aan de keukentafel, een eeuw later kom je landgenoten tegen tot in de verste uithoeken van de wereld. Het massatoerisme ontstond in de jaren zestig en zeventig, door meer geld, vrije tijd en beter vervoer. ‘De zee zou azuurblauw zijn, en dat was hij ook.’

Aletta Bezemer (93), afkomstig uit de gegoede Rotterdamse middenklasse, heeft nog scherpe herinneringen aan haar vakanties rond 1914: ‘We gingen in de zomer met de hele familie met de trein naar Amsterdam, en van daaruit verder met de boot naar Zaandam, waar mijn vader vandaan kwam. We bleven drie, vier dagen weg en sliepen bij ooms en tantes. Op de boot mocht ik niet met mijn handen op schoot zitten, want dan kreukte mijn jurkje. Bij aankomst tilde mijn oom mij huizenhoog op; dat weet ik nog goed. Er was altijd een avond dat de volwassenen samen Zaandam in gingen en de kinderen alleen thuisbleven.’

‘Waar moet je dan heen?’

Toen ze zeventien was, ging Bezemer werken ‘op kantoor’, bij een groep advertentieverkopers. ‘Vakantie kreeg je niet zomaar. Daar moest je om vragen! De baas vroeg: ”Waar moet je dan heen?” Een week was echt het maximum.’ Midden jaren twintig ging ze met een groep vaste vrienden een zomer naar Locarno in Zwitserland. Ze logeerden in een hotel aan het meer. Met een vriendin uit het groepje trok Aletta de aandacht van twee jonge Zwitsers. ‘Ze vroegen of we meegingen spaghetti eten. Dat was een sensatie, want in het hotel kregen we dat niet. Ik zal die slierten nooit vergeten. Als we ze niet lustten, mochten we ze van de heren laten staan. Daarna gingen we naar een roulettezaal. Ik was negentien! We wisten niet hoe snel we weer in ons hotel moesten komen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Aletta Bezemer zou tot de oorlog geen buitenlandse reis meer maken, op een autotrip door België en Luxemburg na. ‘Tussen mijn twintigste en dertigste heb ik alleen maar gewerkt. Maar een van de mensen uit onze groep huurde in de zomer altijd een huis in Scheveningen, waar we in de weekeinden vaak heen gingen. Dat wil zeggen, zaterdagmiddag, want ’s ochtends moest je nog werken. De eerste etage was voor de meisjes, de tweede voor de jongens. Flirten? Nee, dat kwam er niet van. Iedereen kende elkaar te goed.’

‘Vakantie kreeg je niet zomaar. Daar moest je om vragen!’

De jaren dertig waren de tijd van het toerisme in eigen land. De ene na de andere jeugdherberg werd geopend (de eerste in 1927) en ook het ‘kamperen’ nam een hoge vlucht. Reeds in 1923 was de eerste ‘seizoenskampeerplaats’ geopend in Hoek van Holland, waarvan vooral Rotterdamse arbeidersgezinnen gebruikmaakten. Dergelijke ‘arbeiderskampementen’ ontstonden daarna ook in het Gooi voor de Amsterdammers.

Ook in eerste de jaren na de oorlog gingen de Nederlanders vooral met vakantie in eigen land. Ton van Egmond (55), verbonden aan de Nederlandse Hogeschool voor Toerisme en Vervoer in Breda en auteur van Het verschijnsel toerisme: verleden, heden, toekomst, herinnert zich hoe hij als kind in het begin van de jaren vijftig met de familie vanuit Den Haag naar een hotelletje ging in de heuvels van Zuid-Limburg: ‘Mijn vader maakte dan grapjes over koeien die daar ongelijke poten hadden om op de hellingen te kunnen staan. Die heuvels, dat was echt heel bijzonder! Neerkijken op de daken van een dorpje!’ Een populaire en goedkope manier van vakantievieren in de naoorlogse jaren was woningruil. Van Egmond: ‘Wij deden woningruil met een gezin uit Tilburg, maar dat was geen succes, want mijn moeder kon twee keer een huis schoonmaken: dat van ons omdat we het netjes wilden overdragen en dat van hen omdat het een smeerboel was toen we erin trokken. Ze zei: ‘; Dat is eens maar nooit weer!”’ Beter beviel de huur van een ‘luxe’ blokhut in Stroe op de Veluwe, al was daar geen stromend water of elektrisch licht.

Rond 1960 bestond een representatieve vakantie voor een jongen als Van Egmond uit een weekje in de legertent van het Nederlands Katholiek Sportfederatiekamp, waar de jeugd zich ‘ongemengd’ kon overgeven aan sport en spel, terwijl een aalmoezenier waakte over het zielenheil. Van Egmond: ‘Onder ”gemengd” verstonden we in die tijd: katholiek samen met protestant!’

Vlooienzigeuners

In het begin van de jaren zestig had de gemiddelde werknemer meer dan twee weken vakantie. En de wederopbouw had gezorgd voor een infrastructuur – wagenpark, wegen, later vliegvelden – die klaar was voor het ‘massatoerisme’ naar het buitenland, dat zich tien jaar later zou ontwikkelen. De auto droeg hier het meest aan bij. Paul Nouwen (67), van 1987 tot 1999 directeur van de ANWB: ‘In 1946 telde ons land 30.000 rijdende auto’s. In 2001 zijn dat er 5,5 miljoen. Van die 30.000 was meer dan de helft een rijdend wrak van voor de oorlog. Daarom hebben we de Wegenwacht opgericht. Dat kon dankzij de Harley Davidson-motoren die waren overgebleven uit Canadese legerdepots. Het had ook iets weg van een militaire operatie: de wegenwachters op hun motorfietsen, gewapend met hun gereedschapskist, droegen militaire uniformen en sprongen voor elke auto die ze onderweg tegenkwamen in de houding. Die jaren zou je kunnen vergelijken met het Oost-Europa van 1989, na de val van de Muur. Ook toen trokken Oost-Duitsers, Polen en Hongaren na een periode van duisternis de wijde wereld in met hun aftandse barrels. Pas medio jaren zeventig was ons wagenpark kwalitatief zover ontwikkeld dat je er langere reizen mee kon ondernemen.’

Zowel Nouwen als van Egmond herinnert zich nog goed de angst die het toerisme in die dagen in zijn greep had: de Nederlanders waren bang voor vies eten, voor pech langs de weg, voor enge buitenlanders en – het grootste schrikbeeld – ziekenhuizen met vieze naalden en incompetente artsen. Daarom introduceerde de ANWB in 1956 de Reis- en Kredietbrief, die acute hulp bood in vrijwel alle situaties en in noodgevallen repatriëring garandeerde. Nouwen: ‘Bij pech langs de weg werkte de ANWB samen met zusterorganisaties in andere landen. Het ”krediet” bestond uit coupons die door bijvoorbeeld garages werden geaccepteerd.’ Het gevoel van veiligheid werd in de periode daarna nog vergroot door de opening van diverse ‘steunpunten’: in 1965 in Zwitserland (Champex), in 1966 in Barcelona en in 1973 in Lyon.

Van Egmond: ‘Die angst voor het buitenland speelt nu ook nog. Een bomaanslag of een verkrachting met moord, zoals in 1995 enkele Hollandse vrouwen overkwam in de Turkse badplaats Alanya, heeft enorme repercussies. Maar dat geldt weer niet voor dictaturen of misdadige regimes. Daar trekt de toerist zich niets van aan. Toen Spanje eind jaren zestig tot ontwikkeling kwam als vakantiebestemming, werd duidelijk dat Franco de zogeheten ”wurgpaal” gebruikte voor executies, maar op de ontwikkeling van het toerisme had dit geen enkele invloed.’

Ook gebrek aan informatie was een factor die de ‘vakantieangst’ kon vermeerderen. Voor de elite waren er al reisgidsen vanaf het begin van de eeuw – veelal in het Frans of Engels: de beroemde Guides Bleues en de Baedekers –, maar voor de massa was er vrijwel niets. Dat veranderde vanaf 1953, toen uitgeverij Contact onder de visionaire leiding van Gilles de Neve begon met een serie toeristische fotopockets waarin fotograaf Cas Oorthuys een land ‘vastlegde’. Een bekende schrijver verzorgde de tekst. Model voor het concept was de fotopocket Bonjour Paris, Bonsoir Paris, Au revoir Paris uit 1951, met tekst van Jan Brusse, die met 150.000 verkochte exemplaren insloeg als een bom. Uiteindelijk verschenen er veertig deeltjes. Het eerste was Dit is de Franse Riviera (1954), het laatste, De Italiaanse meren, verscheen in 1965, een tijd waarin meer uitgevers zich op de toeristische markt hadden gestort en de formule was uitgewerkt. De serie was een immens succes, ook internationaal. Oorthuys herinnert zich in 1969: ‘Waar in de wereld je ook kwam, overal kon je mensen tegenkomen met een boekje van jou in de hand.’

De schrijver A. den Doolaard maakte in 1955 met Oorthuys het boekje over Joegoslavië. Het land was nog terra incognita. In De Gelderlander gunt Den Doolaard ons in 1968 een zeldzame glimp van de manier waarop ze te werk gingen: ‘Op zaterdag hebben we in Nis de jaarlijkse markt gedaan, waar houten gerief verkocht wordt: lepels, vorken, ploegen, wannen, nappen, hooivorken, alles met de hand uit hout gesneden. Tijdens het fotograferen wordt Cas op de voet gevolgd door een verborgen partijfunctionaris die tandenknarsend protesteert tegen het feit dat een vreemdeling zoveel aandacht schenkt aan deze ”achterlijkheid”. ”Een schande! Ga mee naar de moderne metaalfabriek! Bemoei je toch niet met die domme vlooienzigeuners!” Cas kan de man gelukkig niet verstaan. Maar hij wordt er wel kriegel van.’

Bingo’s

Maar wanneer was er nu voor het eerst sprake van ‘massatoerisme’? Door de geleidelijkheid van het proces is deze vraag niet precies te beantwoorden. Wel is duidelijk dat het eerste experiment met iets wat er veel op leek plaatsvond onder de paraplu van de supermarktketen van Dirk van den Broek in Amsterdam. Zoon Henk van den Broek (50), samen met zijn broers een van de drie directeuren van de Samenwerkende Dirk van den Broek Bedrijven, herinnert het zich nog levendig: ‘In 1964 werd mijn vader gebeld door ene Gaillard uit Limburg. De doorsnee-Nederlander ging toen nog niet echt met vakantie. Tripjes met een touringcar, boottochtjes – dat was zo’n beetje het aanbod. Deze Gaillard had een klooster gehuurd in het dorpje Murialdo aan het Gardameer en bood ook vervoer aan. Wat hij nodig had waren klanten. Of wij die konden aanbrengen vanuit onze tien Amsterdamse supermarkten.’

Aldus ontstond het ‘Murialdo-project’: tegen inlevering van honderd gulden aan kassabonnen kon men voor ƒ 97,50 een geheel verzorgde tiendaagse vakantie naar Italië boeken. Van den Broek: ‘De gasten sliepen in het klooster op grote zalen in ijzeren stapelbedden. Voor echtparen was er een couchette: een stapelbed in een apart kamertje. Per bus brachten we onze klanten in 24 uur naar Murialdo. Maar er kwamen steeds meer klachten: de bussen kwamen ’s nachts aan, het water werkte niet – dat soort dingen. Mijn vader vond dat hij zich dat niet kon permitteren. Hij besloot in 1966 de exploitatie van het park zelf te gaan doen en de huur van Gaillard over te nemen. Hij verbeterde de voorzieningen en zette er 65 caravans neer met water, licht en een eigen tuintje. Die waren veel comfortabeler dan de kamers in het klooster.’ Het klooster had vijfhonderd bedden, de caravans ruim tweehonderd, dus in die tien jaar moeten er tienduizenden Nederlanders in ‘onze kolonie’ Murialdo te gast zijn geweest.

Er kwamen steeds meer klachten: de bussen kwamen ’s nachts aan, het water werkte niet

Inmiddels had het concern om gehannes met de bonnetjes in de supermarkten te vermijden een eigen reisbureau geopend aan de Bilderdijkstraat in Amsterdam, waar de trip kon worden geboekt. De directeur werkte als jongen tussen zijn dertiende en zestiende in Murialdo op het strand en in het restaurant. ‘We stopten de bussen vol met blikken doperwten en appelmoes uit onze supermarkten, die we in het restaurant voor een goede prijs uitserveerden. Mijn vader had metalen plates geregeld van het leger, met van die vakjes. Daarin werd de Hollandse pot uitgeschept. Italiaans eten werd toen nog niet gepruimd. Nou ja, men at uit nieuwsgierigheid een avondje buiten de deur. Hooguit. Op het strand verhuurden we stoelen. Het ging erom de klanten zoveel mogelijk op het terrein te laten consumeren; daar verdienden we ons geld mee. In de avonden organiseerden we bingo’s of regelden een Nederlandse entertainer. Ook waren er diavoorstellingen van tripjes naar Venetië of Verona, die je dan diezelfde avond nog bij ons kon boeken. Met lunchpakket uiteraard, waar we ook weer aan verdienden. Die lunchpakketten zaten in witte tassen van papier. Ik zie de mensen nog de bus in stappen met allemaal zo’n witte tas in de hand. Sandwich, yoghurtje, gekookt eitje en stukje fruit.’

Een probleem bleef toch de lange en vermoeiende busreis. Van den Broek: ‘In 1965 vonden de eerste chartervluchten plaats. Wij sprongen er meteen in. Vanaf 1967 gingen wij één keer per week de lucht in: Amsterdam-Verona, in Caravelles van Alitalia met honderd stoelen. Dit kostte ƒ 197,-, weer voor tien dagen.’

In 1969 besloot Van den Broek iets te gaan doen buiten Murialdo. In Spanje (Blanes aan de Costa Brava en Castelldefels aan de Costa Dorada), Oostenrijk (Saalbach) en Duitsland (Happurg in Beieren) werden hotels en appartementen gecontracteerd. Van den Broek: ‘Nu openden we ook reiswinkels in andere steden. We zagen aankomen dat Murialdo te midden van de toegenomen concurrentie niet meer voldeed: het was niet comfortabel genoeg. In 1974 zegde mijn vader het huurcontract met de paters van het klooster op. Inmiddels hadden we in Lloret de Mar een enorm en supermodern appartementencomplex laten neerzetten, Brava Park. Dat ging open in 1975. We konden onze vaste klanten gewoon overhevelen naar Spanje. De appartementen waren speciaal ontworpen voor Nederlanders, met grote balkons en een keuken met koffiezetapparaat. Het complex is nog altijd zeer gewild.’

Wimpy-hamburgers

Henny de Rooij (51) vloog in september 1971 met haar verloofde naar Benidorm. Ze hadden de reis gekozen uit de destijds bekende Fit-Gids. Het was, op schoolreisjes na, hun eerste buitenlandse reis. ‘Het kostte natuurlijk ook wel wat. Voor twee weken met reis en appartement betaalde je toen al zo’n vierhonderd gulden. Dat was een maandsalaris.’ De charter van Martinair zat bomvol – ‘Mijn verloofde was wel heel zenuwachtig over het vliegen’ – en Benidorm was een bouwput. De enorme witte flats met honderden appartementen werden in fors tempo uit de grond gestampt. De Rooij: ‘Maar wij trokken ons niets aan van die herrie en gingen gewoon naar het strand. Benidorm was al echt een toeristenplaats: de hamburgerketen Wimpy zat er; daar was ik wel blij mee. Het dorp was ingericht op Zon, Zee en Zand. Het strand was elke dag bomvol, met zitjes, stoeltjes en windschermen. Maar er was meer ruimte dan nu in de zomer in Scheveningen; het was geen vierkantemetergekloot. En wij kwamen uit een klein dorp; we vonden alles prachtig. De zee zou azuurblauw zijn, en dat was hij ook. Voor het eerst de Middellandse Zee zien, dat was echt geweldig.’

Toerismedeskundige Ton van Egmond maakte in het begin van de jaren zeventig met het vliegtuig twee ‘kersttrips’: naar de Algarve in Portugal en naar Mallorca. ‘Dergelijke charters waren toen een nieuw fenomeen. Bij een geslaagde landing werd er geapplaudisseerd. In de Algarve hadden we een appartement. Boodschappen deden we in het dorp, maar daar was bijna niets te krijgen. Op de markt kochten we wat uien, een bloemkool en aardappelen. Ik weet nog dat we bij een slager op een gegeven moment één enkele kip in een vitrine zagen liggen. We zetten het op een sprinten en wisten er uiteindelijk de hand op te leggen. En dan te bedenken dat de Algarve toen al gold als een ontwikkeld toeristisch gebied.’

Bij een geslaagde landing werd er geapplaudisseerd

Van Egmond plaatst de eerste golf massatoeristen tussen 1970 en 1973: ‘Dat waren echte pioniers, die relatief weinig problemen ondervonden, omdat het avontuurlijk ingestelde mensen waren. De groep van de ”volgers”, die tussen 1973 en 1975 op gang kwam, was veel onzekerder en kwetsbaarder. In die periode zie je dat verschillende nationaliteiten in Spanje steun zoeken bij elkaar en eigen ”ministaatjes” creëren. Op Mallorca ging dit zelfs zover dat er een Duitse politieke partij ontstond die exclusief opkwam voor de belangen van de toeristen.’

De Spaanse costa’s werden volgebouwd in de jaren zestig, de Algarve in de jaren zeventig en Turkije in de jaren tachtig. Van Egmond: ‘In Spanje bestaat inmiddels een tweede generatie toeristenflats op plekken waar tot voor kort oude, verpauperde bouwsels stonden die zijn gesloopt.’ De jaren negentig zagen de opkomst van enkele nieuwe mediterrane zonbestemmingen voor de massa (Cyprus, Tunesië, Israël), maar vooral ook die van de massabestemmingen buiten Europa: Bali, de Dominicaanse Republiek, Mexico (Chancun), Florida en India (Goa).

Het Nederlands toerisme

  • 1877        Het eerste Nederlandse reisbureau, Jac Lissone, biedt reizen naar Engeland (Wright) en naar Jeruzalem (per boot vanaf Genua)
  • 1883        Oprichting ANWB als wielrijdersbond
  • 1885        Het eerste VVV-kantoor in Nederland opent te Valkenburg
  • 1911        Typografen en diamantbewerkers krijgen als eerste beroepsgroepen een volledig doorbetaalde vakantieweek
  • 1922        Johan Kras begint met paard-en-wagen een lijndienst Ammerzoden-Hedel-Den Bosch. Thans heeft Kras Stervakanties 200 medewerkers; het hoofdkantoor staat nog altijd in Ammerzoden
  • 1927        Opening van de eerste jeugdherberg in Nederland
  • 1951        Cas Oorthuys en Jan Brusse publiceren het boekje Bonjour Paris, Bonsoir Paris, model voor de fotoreispockets van uitgeverij Contact, waarvan 45 deeltjes zullen verschijnen
  • 1954        41 procent van de Nederlanders gaat met vakantie
  • 1956        Een meerderheid van de werknemers heeft recht op vijftien dagen vakantie; de ANWB introduceert de Reis- en Kredietbrief
  • 1964        Dirk van den Broek ontwikkelt met een Limburgse touroperator het `Murialdo-plan’: met kassabonnen kon een voordelige reis naar het Gardameer worden geboekt. Hieruit ontstaat D-reizen
  • 1970        60 procent van de Nederlanders gaat met vakantie; gemiddeld heeft men 17-18 vakantiedagen per jaar
  • 1972        Bij de Nederlandse Vereniging van Reisorganisaties NVVR zijn 85 touroperators aangesloten
  • 1974        Oprichting Holland International