Na zestig jaar laait de discussie rond Hans Georg Calmeyer weer op. Deze Duitse ambtenaar in het bestuur van de bezetter had tot taak in twijfelgevallen te beslissen over joodse afstamming. Ongeveer 5700 gevallen werden hem voorgelegd, in hoofdzaak door personen die zeiden dat zij zich ten onrechte als jood hadden aangemeld of dat zij minder joodse grootouders hadden dan zij bij hun aanmelding meenden. Zij dienden een verzoek in om de gegevens over hun afstamming te wijzigen. Calmeyers beslissing kon hen voor deportatie behoeden. Lou de Jong beschouwt hem in zijn standaardwerk als een “goede” Duitser die 3000 joden heeft gered. Maar in de recente Nederlandse geschiedschrijving wordt hij
afgeschilderd als een onverschillige, wispelturige ambtenaar die heeft meegewerkt aan de vervolging van joden. Voorzover hij joden heeft gered, zou hij dit niet hebben gedaan uit menslievendheid, maar uit geldingsdrang. Deze opvatting is neergelegd in het boek van dr. Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, Het geval Calmeyer, verschenen onder auspiciën van het NIOD in 2008. Ruth van Galen, die zelf door een beslissing van Calmeyer voor vervolging werd behoed, bestrijdt die opvatting. Zij analyseert Von Frijtags interpretaties van Calmeyers optreden en van zijn adviezen en komt tot de conclusie dat het negatieve oordeel het gevolg is van een tunnelvisie. Behalve de meesterstitel behaalde Ruth van Galen (geb. 1926) het kandidaatsexamen aan de toenmalige Faculteit der Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Zij was ruim twintig jaar werkzaam bij de vroegere stafafdeling wetgeving publiekrecht van het ministerie van Justitie, de laatste jaren als raadadviseur. Gedurende enige jaren was zij raadsheer- plaatsvervanger in het Gerechtshof te
Den Haag. Over de controverse rond Hans Calmeyer publiceerde zij
eerder in het Nederlands Juristenblad (2006).
Recensies
Recensie: Held en collaborateur tegelijk
door Johannes Houwink ten Cate
Nadat Steven Spielberg het wereldwijde kassucces Schindler’s List had gemaakt over de dubieuze zakenman Oskar Schindler in bezet Polen, gingen anderen op zoek naar een eigen Schindler. Italianen, bijvoorbeeld, ontdekten Giorgio Perlasca, een overtuigd fascist die zich in 1944 uitgaf voor Spaans ambassadeur in bezet Boedapest en zo duizenden Joden redde.
En in Osnabrück publiceerde Peter Niebaum in 2001 een heiligenleven van zijn stadgenoot Hans Calmeyer. Calmeyer was een jonge jurist in het middenkader van het Nederlandse Rijkscommissariaat, die mocht beslissen inzake afstammingskwesties van Joden en dat vaak deed ten gunste van hen. Zo behoedde hij enkele duizenden voor deportatie, meent Niebaum, die zich hierbij ook beriep op het geschiedwerk van Loe de Jong.
Tegen deze biografie kwamen onderzoekers van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in het geweer. Eerst Coen Stuldreher, die zich in zijn proefschrift uit 2007 over gemengd gehuwde Joden ronduit laatdunkend over Calmeyer en zijn reddingen uitlaat. En daarna Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, die in 2008 een uitvoerige biografie van Calmeyer publiceerde. Zij concludeerde dat Calmeyer weliswaar enkelingen had gered, maar dat daar zijn ambtelijke medewerking aan de anti-Joodse politiek van het bezettingsbestuur tegenover stond.
Nu heeft juriste Ruth van Galen-Herrmann zich in het debat gemengd. Zij behoort tot de personen die ‘dankzij een beslissing van Calmeyer’ aan deportatie zijn onttrokken. Voor haar is Calmeyer een held en Von Frijtag een vooringenomen prutser met tunnelvisie, die er alles aan zou hebben gedaan om Calmeyer in een ongunstig daglicht te plaatsen. Uit haar pittige, om niet te zeggen parmantige – maar ook spitse en glasheldere – boek wordt duidelijk dat hier niet de feiten in het geding zijn, maar de waardering ervan.
Daarbij is de centrale kwestie of Calmeyer zich als ambtenaar inspande voor de vervolgden. Dit toont Van Galen op een overtuigende manier aan. Want natuurlijk begreep Calmeyer dat al die Joodse verzoekers die beweerden dat zij niet-Joodse voorouders hadden ontdekt hem voor de gek probeerden te houden, en dat hun advocaten hun uiterste best deden hem te bedriegen. Toch keurde hij minstens 3000 verzoeken om ‘arisch’ te worden verklaard goed en wees hij 1958 verzoeken af.
Elders in haar boek draaft Van Galen echter volledig door, bijvoorbeeld waar zij schrijft over het wantrouwen waarmee de politieke politie tegen Calmeyer aankeek en de moeilijkheden die hij daardoor dreigde te ondervinden.
Wat zowel Van Galen als vóór haar Von Frijtag parten speelt, is dat zij geen van tweeën tevreden zijn met minder dan honderd procent van het gelijk. Von Frijtag ziet in Calmeyer een collaborateur, en in de ogen van Van Galen is hij een held.
Maar alle mensen die op grote schaal Joden hebben gered – ook Perlasca en Schindler – hadden een januskop. Zij hadden gemeen dat ze hun reddingen uitvoerden in betrekkelijke openbaarheid – ze redden mensenlevens op grond van hun ambt of bevoegdheden. Daardoor participeerden ze in het bestuur van de nationaal-socialisten (Calmeyer) of gooiden het met hen op een akkoordje (Schindler en Perlasca).
Deze redders behoorden tot het type ‘handige jongens’, die bij hun reddingen beperkte risico’s liepen juist omdat zij voor nazi-instanties werkten of daarbij op schoot waren gaan zitten. Wie hun werk wil reduceren tot hetzij collaboratie, hetzij verzet doet deze historische realiteit onrecht aan, want ze waren redder en collaborateur tegelijk.