Ondernemers met lef investeerden tijdens de Gouden Eeuw in grootschalige inpolderingen. Met de Beemster, Purmer, Schermer en Wijdewormer creëerden zij riante achtertuinen voor de snelgroeiende Hollandse steden.
Ondernemer Dirck van Os (1556-1615) dacht groots. Hij was een van de oprichters van de VOC – de inschrijving op de eerste aandelen van de Compagnie gebeurde bij hem thuis – en hij was betrokken bij de reis van Henry Hudson in 1609, die uitmondde in de stichting van Nieuw-Amsterdam op Manhattan. En Van Os was de belangrijkste aanjager van de inpoldering van de Beemster, waarbij meer dan 7000 hectare land droogviel.
In 1607 kreeg de Beemstercompagnie toestemming van de Staten van Holland om het water uit de binnenzee te pompen en er een kaarsrecht geordend, bewoonbaar gebied van te maken. Het was een waagstuk, want bij aanvang lag de goede afloop allerminst vast.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De Beemster, en later de Purmer, Schermer en Wijdewormer werden de kunstmatige achtertuinen van de groeiende Hollandse steden, met name van Amsterdam. En ze dienden als bescherming tegen de zee, die voortdurend stukken land afsnoepte. Hollanders vreesden de waterwolf, de afkalving van de veengrond rond de meren. In de loop van de zestiende eeuw hadden ze daarom al een reeks dijken gebouwd en meertjes ingepolderd.
Maar de drooglegging van de Beemster was van een andere orde. Het hemelbestormende project was mogelijk dankzij de uitvinding van de molengang, waarvoor ingenieur Simon Stevin in 1589 een octrooi had gekregen. Een reeks molens achter elkaar werkte het water elk maximaal anderhalve meter omhoog.
Veel omwonenden van de Beemster en de andere binnenzeeën verzetten zich heftig tegen de grootse plannen. Zij leefden van de palingvangst, verdienden aan de vruchtbare klei die ze van de bodem schepten of hielden hun familie in leven als rietsnijder. Voor hun bestaan waren ze afhankelijk van de binnenzeeën. Ook waterschappen uit de omgeving kwamen in het geweer, omdat de nieuwe droogleggingen de afwatering van de bestaande polders bemoeilijkten. En steden uit de omgeving lagen dwars uit vrees dat ze moeilijk bereikbaar zouden worden. Zij eisten de aanleg van nieuwe waterwegen om toegankelijk te blijven.
Voordat de eerste molens konden malen moesten Van Os en de zijnen stevig polderen, en flink investeren. Ze waagden de gok en legden de basis voor een typisch Hollands landschap, dat tegenwoordig op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO staat.
In de televisieserie De Gouden Eeuw (vanaf 11 december bij de NTR en VPRO) loopt Hans Goedkoop in dertien afleveringen door de tijd waarin de Republiek der Nederlanden een wereldmacht was. Meer informatie over de serie vindt u op bladzijde 94. Samen met Kees Zandvliet schreef Goedkoop het boek De Gouden Eeuw. Proeftuin van onze wereld (192 p. Walburg Pers, € 29,95), met onder meer een hoofdstuk over het maakbare Hollandse land. Het boek is te verkrijgen in onze webshop: www.historischnieuwsblad.nl/webshop.