Home Dossiers Israël en de Palestijnen Het tragische lot van de Palestijnen

Het tragische lot van de Palestijnen

  • Gepubliceerd op: 21 januari 2008
  • Laatste update 25 okt 2023
  • Auteur:
    Simone Korkus
  • 18 minuten leestijd
Tragisch lot van de Palestijnen
Slachtoffers tijdens de Jom Kippoeroorlog tussen Israël en de Palestijnen
Dossier Israël en de Palestijnen Bekijk dossier

In 1948 werd de staat Israël opgericht. Pas veertig jaar later ontdekten de Nieuwe Historici dat dit gepaard ging met bloedbaden en gruwelijkheden aan Joodse zijde. Maar over de hamvraag, of er een vooropgezet plan was om de Palestijnse Arabieren uit het land te verdrijven, verschillen zij van mening.

Op 14 mei 1948 proclameerde David Ben Goerion, de nieuwe Israëlische premier, in het overvolle Tel Aviv Museum de onafhankelijkheid van de Joodse staat Israël. De aanwezige Joodse leiders stonden op en zongen spontaan Ha tikva, het Israëlische volkslied. Het Britse mandaat over Palestina, dat 28 jaar eerder door de Volkenbond was toegekend, was beëindigd.

Meer lezen over Israël? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Een dag later, net voor zonsopgang, werden de bewoners van Tel Aviv gewekt door een oorverdovend lawaai. Vier Egyptische Spitfires bombardeerden de stad. De Arabisch-Israëlische oorlog – die eigenlijk nog steeds voortduurt – was begonnen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Jarenlang legde de traditionele zionistische visie de schuld van die oorlog en de consequenties ervan – het vertrek van de Palestijnse Arabieren – bij de Arabische kant. Volgens deze zienswijze zou Palestina tot de komst van de Joodse kolonisten nauwelijks bevolkt zijn geweest. De Arabieren die er woonden waren na de Israëlische onafhankelijkheid gevlucht op aandrang van hun leiders. En vervolgens moest het kleine Israël als een David vechten tegen Goliath – de Arabische miljoenenovermacht. Dit zionistische beeld werd eigenlijk pas veertig jaar later serieus aan de kaak gesteld.

Benny Morris

In 1982 deed een jonge Israëlische journalist en historicus, Benny Morris – nu hoogleraar geschiedenis aan de Ben Goerion Universiteit – onderzoek naar de Palmach, de gevechtseenheid van de Haganah. Morris kreeg toegang tot geheime Palmach-documenten, en deze vormden de sleutel tot een heel ander verhaal.

Morris ontdekte dat Israël in 1948 een serie gruwelijkheden – massamoorden, vernietigingen en verkrachtingen – tegen de Palestijnse Arabieren had begaan. Hem werd de toegang tot de archieven ontzegd, maar datzelfde jaar werden geheime documenten uit de Israëlische staatsarchieven vrijgegeven en bijna tien jaar later militaire archieven, die zijn bevindingen bevestigden.

Morris ontdekte dat Israël in 1948 een serie gruwelijkheden tegen de Palestijnse Arabieren had begaan

Tot die tijd, vertelt Morris, wisten niet alleen de gewone burgers, maar ook historici in Israël nauwelijks wat er gebeurd was. In de beginjaren van de jonge staat waren er wel incidentele kritische publicaties en polemieken over zijn ontstaansgeschiedenis, maar de Israëlische overheid hield gegevens geheim, en Joden die bij de acties betrokken waren geweest hielden hun mond of hun was verzocht te zwijgen.

Ook andere historici, onder wie Ilan Pappe en Avi Shlaim, beiden werkzaam aan Britse universiteiten, begonnen aan de hand van de officiële documenten de zionistische geschiedenis te herschrijven. Ze noemden zichzelf de Nieuwe Historici.

Zionistische burgeroorlog

Het zionistische project had eigenlijk vanaf het begin een koloniaal karakter, menen de Nieuwe Historici, dat werd gevoed door een soort romantisch nationalisme. De zionisten wisten dat Palestina bevolkt was. Ze wilden zoveel mogelijk Joden naar Palestina halen, en dat kon alleen als ze de Palestijnse Arabieren die er al woonden al dan niet vrijwillig het land uit zetten. Morris legt uit: ‘In 1947 maakte de zionistische beweging plannen om 800.000 Joden, de meesten oorlogsslachtoffers, binnen vier jaar in Palestina op te nemen. Maar er woonden al zo’n 1,25 miljoen Arabieren, die hun land niet wilden opgeven.

De internationale wereld, vertegenwoordigd in de kersverse Verenigde Naties, zat met de kwestie in zijn maag. Er waren toenemende wrijvingen tussen Joden en Arabieren in Palestina. De Britse pogingen om zowel de Joodse als de Arabische bevolking te vriend te houden mislukten. In de Verenigde Naties stelde het United Nations Special Committee on Palestine (UNSCOP), dat in Palestina een onderzoek had ingesteld en beide partijen had gehoord, voor om Palestina in twee staten te verdelen.

David Ben Goerion geloofde in Joodse soevereiniteit over heel Palestina

David Ben Goerion, leider en architect van de Joodse staat, geloofde in Joodse soevereiniteit over heel Palestina. Maar hij was ook een pragmaticus en begreep dat het beter was om een Joodse staat te hebben op een gedeelte van het land dan al het land zonder Joodse staat. Hij accepteerde het plan van de Verenigde Naties.

De Arabische vertegenwoordigers weigerden echter. Zij verwachtten dat de internationale gemeenschap hun natuurlijk recht op het land zou accepteren. Dat bleek een misvatting. De sympathie van de wereldopinie ging na de Tweede Wereldoorlog uit naar de overlevenden van de Jodenvervolging, en de Palestijnse Arabieren slaagden er niet in hun belangen te verdedigen.

Een verdeeld land

Het idee om Palestina in tweeën te delen werd op 29 november 1947 in VN-resolutie 181 aanvaard. Het was een wat slordig plan, waarbij 55 procent van het land naar de Joodse minderheid zou gaan en de Arabische meerderheid 45 procent kreeg. Jeruzalem zou een corpus separatum onder controle van de Verenigde Naties blijven. Azzam Pasha, secretaris-generaal van de in 1945 opgerichte Arabische Liga, die de interesses van de Arabische lidstaten behartigde, reageerde profetisch: ‘Deze verdeellijn wordt niets anders dan een lijn van vuur en bloed.’

‘Deze verdeellijn wordt niets anders dan een lijn van vuur en bloed’

En inderdaad volgde op de resolutie van de Verenigde Naties een golf van Arabische en Joodse terreur en bloedvergieten, die leidde tot een regelrechte burgeroorlog. Tussen december 1947 en maart 1948 vielen er gemiddeld 100 doden en 200 gewonden per week – aan zowel Joodse als Arabische kant – op een bevolking van 2 miljoen inwoners.

Al Huseini, leider van de Arabieren in Palestina en moefti – religieus leider – van Jeruzalem, vocht tegen de Joodse gemeenschap. Overal in het land braken onlusten uit, maar het meest kritiek was de strijd om Jeruzalem. Met een paar duizend vrijwilligers blokkeerde Al Huseini de Joodse wijk in de stad. De geïsoleerde Joodse bewoners konden alleen nog met gepantserde vrachtwagens via de Jeruzalem-corridor (een smalle kloof in het destijds grotendeels door Arabieren bevolkte berggebied) bevoorraad worden.

De Joodse staat in gevaar

Maar de konvooien werden stelselmatig onderschept door de Arabieren, en honderden Haganah-leden werden gedood. In maart 1948 waren bijna alle gepantserde voertuigen van de Haganah vernietigd en zag de toekomst van Joods Jeruzalem er somber uit. De Joodse autoriteiten vreesden dat de oprichting van de Joodse staat door de vijandigheden in gevaar kwam. Bovendien bereidden de naburige Arabische landen zich voor op een aanval.

In april 1948 stelde de Haganah daarom voortijdig Tochniet Dalet (Plan D) in werking, dat zij had ontwikkeld om de Joodse staat in wording tegen Arabische aanvallen en vijandelijkheden van lokale Palestijnse Arabieren te beschermen, nadat de Britten zich hadden teruggetrokken uit Palestina. Het gaf elke brigade de bevoegdheid om ‘in de strijd om dorpen in uw zone te beslissen om hen te zuiveren of te vernietigen; dit in overleg met uw adviseurs van Arabische zaken en de Haganah-officieren’, aldus de tekst van het plan. ‘Het was een carte blanche om de Arabieren te verdrijven,’ aldus Morris. ‘Het gaf de commandanten rugdekking voor hun acties.’

Plan D in uitvoering

Tijdens de militaire operaties in Arabische dorpen en stadsdelen die volgden werden in deze beginfase, nog voor de onafhankelijkheid, tussen de 280.000 en 400.000 Arabische Palestijnen verdreven. Een van de meest controversiële acties was de vernietiging van het dorp Deir Yassin op 8 april 1948. Het dorpje had een niet-aanvalsverdrag getekend met de Haganah. Maar de rechtse Joodse organisaties Irgoen en Lechi, die beide ondergronds tegen de Britten vochten, trokken zich daar niets van aan en vielen het plaatsje binnen. Toen de goed bewapende Palmach zich bij hen voegde, vluchtten de Arabische troepen.

De horrorverhalen die in de Arabische wereld werden verspreid brachten een massale vlucht van Arabieren op gang

‘Daarna begon het drama,’ vertelt Pappe. ‘De Joodse troepen begonnen ongewapende burgers stelselmatig te vermoorden. De milities plunderden het dorp. Er werden die dag ongeveer 245 mannen, vrouwen en kinderen – onder wie 30 baby’s – gedood. De rest werd door de straten van Jeruzalem geleid en het Arabische gedeelte van de stad in gedreven.’

De hele wereld, inclusief de Haganah en de Jewish Agency, keurde de actie af. In elk geval formeel; in de praktijk brachten de horrorverhalen die in de Arabische wereld werden verspreid een massale vlucht van Arabieren op gang, die de binnenkort op te richten Joodse staat goed van pas kwam.

Naarmate Plan D zich ontwikkelde, werden de acties agressiever. Joodse troepen richtten volgens Morris nog zo’n twintig soortgelijke bloedbaden aan. ‘Zowel de Britten, die in Palestina de orde moesten handhaven, als de Verenigde Naties, die sancties hadden kunnen opleggen, keken de andere kant op en lieten al deze gruwelijkheden ongestraft plaatsvinden,’ aldus Pappe.

Vertrek van de Arabieren

Zo kwam het dat een deel van de Arabieren – het is onduidelijk hoeveel – inderdaad op advies van haar leiders vertrok, zoals wordt gesteld in de zionistische versie van Israëls ontstaansgeschiedenis. De Arabische dorpen en steden die zij achterlieten zouden tijdelijk worden bewoond door Arabische milities. Ook vluchtten vele burgers uit angst voor de Joodse troepen.

In deze periode werd de Arabische gemeenschap in Palestina gedecimeerd

In deze periode werd de Arabische gemeenschap in Palestina gedecimeerd en in de chaos die ontstond desintegreerde die. Er was weliswaar geen Palestijns volk, maar wel degelijk een Arabische samenleving, die bestond uit verschillende gemeenschappen en werd bestuurd door een aantal aristocratische families – de Ayan.

De Ayan waren vaak ook eigenaar van de grond, die ze weer verpachtten aan de kleine boeren – de felachien. Maar nu sloegen veel leiders en vooraanstaande Arabieren op de vlucht en werden de bewoners van hun gronden verdreven. Tegen de tijd dat de staat Israël in mei 1948 gesticht werd, waren de Palestijnse Arabieren geen politieke of militaire factor van betekenis meer.

De oorlog van 1948

Daags na de oprichting van de staat Israël, op 15 mei 1948, vielen legers van Libanon, Syrië, Jordanië, Irak en Egypte Palestina binnen. Ze voerden een halfslachtige oorlog. De Arabische coalitie was verdeeld en slecht georganiseerd. Er woedde een concurrentiestrijd tussen koning Farouk van Egypte en de leiders van de Hashemite-dynastie in Jordanië en Irak. Syrië en Libanon vreesden dat de Jordaanse koning Abdullah hun landen wilde bezetten. En iedereen had een hekel aan Al Huseini, die zijn eigen weg ging en nauwe samenwerking met zowel de Britten, Arabieren als Joden afwees.

De Arabische legers waren slecht voorbereid. Er waren ongeveer 35.000 Israëlische soldaten en 20.000 tot 25.000 Arabische. Shlaim: ‘De leider van het eliteleger, de Jordaanse koning Abdullah, wilde helemaal niet vechten tegen de Joden, maar vooral de Westoever onder zijn controle krijgen. In november 1947 sloten Abdullah en Golda Meir een geheim akkoord om Palestina tussen Israël en Jordanië te verdelen. De Britten kenden deze plannen. De Palestijnse Arabieren hadden vanaf het begin dus geen schijn van kans op een eigen staat.’

‘De buurlanden hoopten dat oorlogsdreiging voldoende was om de Joden ervan te weerhouden heel Palestina over te nemen’

Waarom dan toch een oorlog? ‘De buurlanden zagen dat de Palestijnse Arabieren geen politieke of militaire betekenis meer hadden en vreesden het gebied aan de zionisten te verliezen,’ aldus Pappe. ‘Ze hoopten dat oorlogsdreiging voldoende was om de Joden ervan te weerhouden heel Palestina over te nemen. Ze gooiden kleine eenheden in de strijd, maar die kwamen te laat en waren te zwak om de Palestijnse Arabieren te helpen. Abdullah vocht uiteindelijk met de andere Arabieren mee, maar hij probeerde een frontale botsing met de Joden te vermijden.’

De uitkomst van de oorlog stond dus eigenlijk van tevoren al vast, meent Pappe. Binnen een maand werd het Egyptische leger tot staan gebracht. Israël kreeg grote illegale wapenleveranties uit Tsjecho-Slowakije, terwijl de Arabische landen door het wapenembargo militair werden drooggelegd. Toen de Arabische leiders weigerden om hun nederlaag te erkennen, viel het Israëlische leger de Arabische steden Lydda en Ramle aan, nabij Jeruzalem in het gebied dat Arabisch zou worden. Duizenden gevluchte Arabieren hadden daar een heenkomen gezocht.

De commandant die de dorpen moest innemen was Yitzhak Rabin, de latere premier van Israël. In zijn memoires schreef Rabin dat hij Ben Goerion had gevraagd wat hij met al die mensen moest doen. Ben Goerion maakte een vegend gebaar, dat zo goed als zei: ‘Verdrijf ze allemaal.’ Vijftigduizend burgers werden daarna verdreven.

Wapenstilstand 

Op 10 maart 1949 werd de oorlog in Palestina beëindigd. Israël had 6373 mensen verloren, van wie zo’n 4000 soldaten. Men schat het aantal Arabische doden tussen de 10.000 en 15.000, hoewel het exacte aantal onbekend is. 700.000 tot 750.000 Palestijnse Arabieren werden verdreven, 400 dorpen vernield en 11 stadsdelen vernietigd.

De grenzen werden vastgelegd in wapenstilstandsverdragen tussen Israël en Egypte, Syrië, Jordanië en Libanon, en waren slechts voorlopig; de permanente begrenzing zou in vredesverdragen worden vastgesteld. ‘Het Israëlische grondgebied werd beduidend groter dan in de VN-deling was voorzien,’ aldus Pappe. Israël kreeg bijna 80 procent van het land. De overige 20 procent ging naar de Arabische landen. Egypte hield de Gazastrook en Jordanië kreeg de Westelijke Jordaanoever. De Palestijnse Arabieren waren überhaupt geen partij in de verdragen.

‘Het Israëlische grondgebied werd beduidend groter dan in de VN-deling was voorzien’

Parallel aan de wapenstilstandsverdragen organiseerde het United Nations Concilliation Committee for Palestine van 27 april tot 12 september 1949 de conferentie van Lausanne. Daar tekenden de partijen, waaronder nu wel de Palestijnse vluchtelingen, een gemeenschappelijk protocol met de toezegging om regelingen over begrenzing, vluchtelingen en de status van Jeruzalem nader uit te werken.

Lidmaatschap van de Verenigde Naties

Volgens Pappe tekende Israël onder druk van de Verenigde Staten, en vooral om lid te mogen worden van de Verenigde Naties. Toen het daar werd toegelaten, zag Israël geen noodzaak meer om concessies te doen ten aanzien van vluchtelingen of grenzen. De publieke opinie en politieke standpunten in Israël waren zo verhard dat de plannen van Lausanne niet geratificeerd konden worden.

Israël nam wetten aan om repatriëring onmogelijk te maken

Toen veel Palestijnse vluchtelingen na de oorlog naar huis probeerden terug te keren, nam Israël wetten aan om repatriëring onmogelijk te maken. Pappe verwijt de Verenigde Naties en de westerse wereld dat ze in deze tijd niet hebben ingegrepen en daarmee in feite Israëls gedrag – de uitwijzing van vluchtelingen en het in beslag nemen van land – hebben gelegitimeerd.

Momenteel zijn er volgens cijfers van de Verenigde Naties zo’n 4 miljoen vluchtelingen, inclusief hun nazaten. Eenderde woont in de Westoever en Gaza, eenderde in Jordanië en eenderde in Libanon, Syrië en andere landen. Ook in de Arabische landen is hun positie slecht. Ze leven in vluchtelingenkampen, krijgen niet de nationaliteit van het gastland en financieel wordt er nauwelijks iets gedaan om hun positie te verbeteren. Volgens Morris houden de Arabische landen de Palestijnse vluchtelingen arm om hun positie in het conflict met Israël uit te spelen.

‘Masterplan’ voor verdrijving Palestijnen

De hamvraag over de gebeurtenissen van 1948 blijft of de Palestijnse Arabieren het land uit zijn gezet of vrijwillig zijn vertrokken.Wie is verantwoordelijk voor het vluchtelingenprobleem, en wie moet het oplossen?

Volgens de Nieuwe Historici was er al sprake van een ’transfergedachte’ – de al dan niet vrijwillige evacuatie van de Palestijnse Arabieren – vanaf het begin van het zionistische project. Al in de jaren dertig en veertig waren er losse transfercommissies en -projecten. Ook maakten Ben Goerion en de Hoge Commissaris van Palestina in 1936 een plan om de Palestijnse Arabieren naar Transjordanië te verhuizen.

Pappe meent zelfs dat de uitdrijving van de Palestijnse Arabieren gebaseerd is op een weldoordacht, systematisch transferplan

Maar over de vraag of er in 1948 een ‘masterplan’ was om de Palestijnse Arabieren te verdrijven, zijn de Nieuwe Historici verdeeld. Shlaim stelt dat de bewijsstukken – militaire rapporten, kabinetsvergaderingen – laten zien dat de belangrijkste reden voor de uittocht van Palestijnse Arabieren de militaire, politieke en psychologische druk van Israël was.

En Pappe meent zelfs dat de uitdrijving gebaseerd is op een weldoordacht, systematisch transferplan. ‘Het begon in de jaren dertig met een gedetailleerde inventarisatie van alle Arabische dorpen door de Joodse leiding, waarin gegevens over eigendom, politieke affiniteit, aantal inwoners enzovoort werden opgenomen. Met de implementatie van Plan D werden die lijsten eenvoudigweg gebruikt om dorpen en gezochte personen te selecteren en te elimineren. Het plan was eenvoudig: dood de leiders en politieke figuren, en de rest slaat op de vlucht.’

Geen bewijs voor zionistisch plan

Volgens Benny Morris is dit echter onzin. Er is geen bewijs voor een zionistisch topplan, vindt hij. Het was oorlog, en de dingen gebeurden. Arabieren vluchtten, Joodse troepen zuiverden gebieden omdat ze geen enclaves van vijandige Arabieren achter hun frontlinies wilden, en sommige Arabische leiders riepen op tot een tijdelijke vlucht. Intussen bereidde de Joodse leiding zich in korte tijd voor op een nieuwe staat. Dit leidde tot verzet onder de Arabische bevolking, wat voor de Joodse gemeenschap in Israël weer de bevestiging was dat je niet met een vijandige Arabische meerderheid kon samenleven.

Morris gaat zelfs een stap verder. Als de transfer volledig was uitgevoerd, en de Joden ten westen van de Jordaanoever en de Palestijnse Arabieren aan de oostzijde waren geëindigd, dan hadden beide volken volgens hem een gelukkiger toekomst gehad. Zoals het nu is, met vermenging van de Joodse en Arabische bevolking in Israël en Israëlische nederzettingen in de Palestijnse gebieden, is het probleem veel minder oplosbaar en heeft het bijgedragen aan het leed van beide volken.

Als de transfer volledig was uitgevoerd, dan hadden beide volken volgens Morris een gelukkiger toekomst gehad

Toch vindt Shlaim: ‘Wat de reden voor de Palestijnse vlucht ook moge zijn, Israël had de vluchtelingen kunnen laten terugkeren, maar nam een formeel besluit om dat niet te doen.’ VN-resolutie 194 van december 1948, die Palestijnse vluchtelingen een repatriërings- of compensatierecht geeft, werd nooit uitgevoerd.

De fysieke mogelijkheid om terug te keren werd steeds kleiner, omdat dorpen vernietigd of inmiddels overgenomen waren door Joodse immigranten. ‘En zolang Israël zijn deel van de morele verantwoordelijkheid voor het vluchtelingenprobleem niet erkent,’ vindt Pappe, ‘zal het conflict voortduren.’

Palestina voor de oorlog

In de loop van de geschiedenis van het Midden-Oosten werd Palestina bijna constant bezet door grote mogendheden: het Perzische Rijk, Egypte, Rome, Byzantium, de Arabieren en, vier eeuwen lang, door het Ottomaanse Rijk. De Turken kozen tijdens de Eerste Wereldoorlog de kant van Duitsland en raakten zo in conflict met Engeland. In 1917 namen Britse troepen de controle in Palestina over. Het Britse mandaat over Palestina werd in 1922 geformaliseerd, met de duidelijke instructie om Joodse immigratie en vestiging in Palestina mogelijk te maken.

In de tijd daarvoor hadden de Britten echter twee verdragen gesloten: een toezegging aan de Arabieren dat op Palestijns land een Arabische staat zou worden gevestigd, op voorwaarde dat de zij een opstand tegen de Turken organiseerden. En de Balfour Declaratie van 1917, een officiële verklaring dat de Britse regering het zionistische plan tot stichting van een nationaal thuis voor het Joodse volk in Palestina ondersteunde, op voorwaarde dat de rechten van bestaande gemeenschappen niet werden geschaad.

Zowel de Arabieren als de Joden voelden zich door de Britten verraden en keerden zich tegen Engeland. In 1929 was de Jewish Agency opgericht, die de officiële vertegenwoordiging vormde van de Joden in de Volkenbond en verantwoordelijk was voor de interne aangelegenheden van de Joodse gemeenschap in Palestina – ook wel de Jesjoev genoemd. De Agency had zoveel mogelijk land in Palestina gekocht en propageerde de Joodse immigratie naar Palestina. Ze richtte ook de illegale, maar door de Britten getolereerde paramilitaire organisatie Haganah op.

De Joodse immigratie was een doorn in het oog van de Arabische bevolking. Toen de Peel Commissie in 1936 adviseerde om het westelijk deel van Palestina tussen Arabieren en Joden te verdelen, was voor de Arabieren de maat vol. In de periode die volgde kwamen ze in opstand tegen de Britten. In een poging om de Britten uit Palestina te weren sloot de Arabisch-Palestijnse leider Amin al Husseini zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan bij Nazi-Duitsland, wat de westerse wereld hem en de Arabische bevolking niet in dank afnam.

De Britten probeerden het conflict met de Arabieren te sussen door de Joodse immigratie tot een minimum te beperken, wat leidde tot een guerrillaoorlog van ondergrondse Joodse milities. Engeland had de Arabieren nodig als bondgenoten om de vrije doorgang naar India en het Verre Oosten te verzekeren en de Arabische olietoevoer gaande te houden.

Na de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust steunde de wereldopinie de Joodse immigratie. Intern kampten de Britten met toenemend geweld van zowel Arabieren als Joden in Palestina. De Britten vroegen de Verenigde Naties om advies.

De Nieuwe Historici

De ‘New Historians’ zijn een losse groep Israëlische historici – onder wie Benny Morris, Avi Shlaim, Ilan Pappe en Tom Segev – die onafhankelijk en gelijktijdig hun historisch onderzoek begonnen naar de oprichting van Israël en de consequenties van de oorlog van 1948. Ze baseren zich daarbij op officiële staatsdocumenten en militaire rapporten. Hun conclusies veroorzaakten een publiek debat in Israël dat verdergaat dan de academische arena, en hun invloed is op verschillende terreinen merkbaar.

De Israëlische televisie produceerde de documentaire miniserie Tekuma, over Israëls vijftigjarig bestaan, gebaseerd op de gegevens van de New Historians. In discussieprogramma’s worden de verschillende visies ten opzichte van 1948 besproken. De historische afdeling van de Israeli Defense Forces publiceerde The Struggle for Israel’s Security, een boek dat openlijk Israëls harde veiligheidspolitiek van de jaren vijftig en de mythe van Israël als vredelievend land bekritiseert.

De manier waarop geschiedenis op middelbare scholen wordt gedoceerd veranderde. Geschiedenisboekjes werden herschreven en geven de verschillende interpretaties van Israëls geschiedenis vanuit een universeel in plaats van nationalistisch perspectief. En sinds 2007 wordt in de geschiedenisboeken voor Israëlisch-Arabische kinderen het Palestijnse perspectief van de Nakba (de Palestijnse ramp van 1948) weergegeven.

In recente vredesbesprekingen refereren Palestijnse onderhandelaars aan het werk van de New Historians, in het bijzonder Benny Morris, om Israëls verantwoordelijkheid voor het vluchtelingenprobleem vast te stellen. Sinds het uitbreken van de tweede Intifada is de Israëlische publieke opinie ten opzichte van de Palestijnse Arabieren echter verhard en krijgt de oude zionistische visie weer meer aanhang.

Meer weten

  • The Fifty Years War is een televisieserie van Brian Lapping, die is uitgezonden door de BBC in 1998. Het gelijknamige boek van Ahron Bregman en Jihal el Tahri geeft een goede en genuanceerde introductie op de gebeurtenissen in Palestina voor en tijdens 1948. 
  • Otto Prenningers beroemde film Exodus, naar het boek van Leon Uris, vertelt het traditionele, gekleurde verhaal van het ontstaan van de staat Israël. Paul Newman werd in zijn vertolking van Haganah-commandant Ari Ben Canaan beschouwd als het prototype van de Israëlische man.
  • Benny Morris’ The Birth of the Palestinian Refugee Problem Revisited (2004) is het meest gedetailleerde en uitvoerige (640 pagina’s) boek over het vluchtelingenprobleem. Het is zeer goed gedocumenteerd en ontdaan van elke emotie. In The Ethnic Cleansing of Palestine (2006) stelt Ilan Pappe dat de Arabische Palestijnen volgens een masterplan zijn verdreven. Tom Segevs 1949. The First Israelis is zeer leesbaar en geeft een aardige sfeertekening van het leven van de Israëliërs direct na de oprichting van Israël.
  • De afgelopen jaren hebben de Nieuwe Historici en hun voor- en tegenstanders vaak de publiciteit gezocht. Een algemene beschouwing van het debat vindt men in: Gulie Ne’eman, Arad (red.), ‘Israeli Historiography Revisited’, in: History & Memory 1995, uitgegeven door de Indiana University Press.

Openingsbeeld: Joodse politie houdt de wacht bij nederzetting Nesher tijdens de Arabische opstand van 1936-1939.