Home Foute vrouwen niet alleen door opportunisme gedreven

Foute vrouwen niet alleen door opportunisme gedreven

  • Gepubliceerd op: 12 mei 2022
  • Laatste update 14 okt 2022
  • Auteur:
    Steven de Boer
  • 6 minuten leestijd
Foute vrouwen niet alleen door opportunisme gedreven

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het beeld van kaalgeschoren ‘moffenhoeren’ is welbekend, maar vrouwelijke collaboratie tijdens de Duitse bezetting nam verschillende vormen aan. In Foute Vrouwen onderzoekt Paul van de Water de beweegredenen en verhalen van 51 collaborerende vrouwen in Nederland en Vlaanderen. Ze maakten zich schuldig aan verraad en propaganda, maar konden na de oorlog vaak een nieuw leven beginnen. Eén vrouw werd zelfs een gevierd kinderboekenschrijver.

Welke beweegredenen hadden vrouwen om te collaboreren?

‘Van ideologische drijfveren was nauwelijks sprake, behalve bij vrouwen die leidinggaven aan nationaalsocialistische vrouwenbewegingen. De meeste vrouwen werden gedreven door opportunisme. Het was financieel namelijk zeer voordelig om Joden en onderduikers te verraden. Daarnaast collaboreerden vrouwen uit rancune, om van gehate personen af te komen. Dwang speelde ook een rol: sommige opgepakte Jodinnen, zoals Ans van Dijk, kregen de keuze tussen deportatie naar het oosten en collaboratie, en kozen dan voor het laatste. Opvallend genoeg deed Ans geen enkele poging om te vluchten of onder te duiken. Integendeel: ze was meedogenloos in het verraden van Joden en verdiende er een hoop geld mee. Wellicht raakte ze bevangen door de macht, spanning en inkomsten die bij het collaboratiewerk kwamen kijken.

Na de oorlog voerden veel vrouwen de verdediging op dat ze uit blinde liefde voor een nationaalsocialist bij collaboratie betrokken waren geraakt. Het is echter de vraag of dit verweer oprecht was, of een achteraf geconstrueerd argument om de strafmaat gunstig te beïnvloeden.’

Op welke manieren collaboreerden vrouwen?

‘Vrouwen werkten bijvoorbeeld als secretaresse voor nationaalsocialistische organisaties. Een van de vrouwen in mijn boek, Jacoba Baptisten, was secretaresse van Ernst Knorr, hoofd van de Sicherheitspolizei. Knorr stond bekend als extreem gewelddadig en had vele moorden en martelingen op zijn geweten. Baptisten had zelf weliswaar geen bloed aan haar handen, maar droeg wel bij aan het functioneren van een zeer gewelddadige organisatie.

Veel vrouwen voerden de verdediging op dat ze uit blinde liefde voor een nationaalsocialist bij collaboratie betrokken waren geraakt

Andere vrouwen waren actief als verpleegster aan het oostfront. Zij moesten zich na de oorlog voor de rechter verantwoorden en verdedigden zich veelal door te zeggen dat ze hun werk deden uit roeping: ze wilden enkel de mensheid helpen. Ook hiervoor geldt: was er echt sprake van een roeping, of was dit een achteraf geconstrueerd pleidooi voor verzachtende omstandigheden?

Sommige vrouwen stonden als voorzitters van nationaalsocialistische vrouwenverenigingen aan het hoofd van grote en invloedrijke organisaties – op haar hoogtepunt had de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie zo’n twintigduizend leden. Deze vrouwen maakten zich schuldig aan propaganda, want ze riepen mannen op om naar het oostfront te gaan.’

Uit uw onderzoek blijkt dat vrouwelijke collaborateurs in Nederland en Vlaanderen veel minder gewelddadig waren dan mannelijke.

‘Een mogelijke verklaring is dat de vrouw volgens de nationaalsocialistische leer vooral hoedster van het gezin moest zijn. Geweld hoorde bij de man die ten strijde trok. Daarnaast waren de meeste functies waarin geweld besloten lag, bij organisaties als de Sicherheitsdienst en de Landwacht, niet toegankelijk voor vrouwen. De SS vormde daarop een uitzondering: vrouwen konden wel kampbewaakster worden. Maar ook in die rol maakten Nederlandse vrouwen zich niet schuldig aan ernstige geweldsmisdrijven. Bij het bunkerdrama in Kamp Vught, waarbij 74 vrouwen in een kleine cel werden gepropt, waren weliswaar een aantal vrouwen betrokken, maar hun rol was marginaal. Opvallend is dat Duitse kampbewaaksters zich wél schuldig maakten aan structureel en excessief geweld.’

Hoe werden collaborerende vrouwen na de Bevrijding behandeld?

‘De meeste vrouwen die ik heb onderzocht ontsnapten aan de massale volkswoede die tot uiting kwam tijdens de zogenoemde straatrepressie en ‘bijltjesdag’. Zij zaten al vast in een kamp – waar ze niet best werden behandeld – of waren naar het buitenland gevlucht. Vooral “horizontale” collaborateurs werden het slachtoffer van ongecontroleerde volkswoede: vrouwen die tijdens de bezetting een seksuele of liefdesrelatie met Duitsers hadden gehad.

Vrouwen die hadden gecollaboreerd ondervonden na hun vrijlating over het algemeen weinig moeilijkheden in de naoorlogse samenleving. In Vlaanderen konden berechte vrouwen uit hun burgerrechten worden ontzet waardoor ze geen baan of hypotheek meer konden krijgen, maar in Nederland werden vrouwen meestal niet ernstig maatschappelijk gemarginaliseerd als gevolg van hun oorlogsverleden. Ze hobbelden gewoon verder en konden een heel nieuw leven beginnen.

Tonny Dahmen von Buchholz. Bron: Literatuurmuseum, Den Haag.

Tonny Dahmen von Buchholz is hiervan het meest onthutsende voorbeeld. Zij groeide op in een hardcore nationaalsocialistisch milieu: haar vader was hoofd Bureau Joodse Zaken in Amsterdam en verantwoordelijk voor de deportatie van vele honderden Joden. Tijdens de bezetting was Tonny secretaresse van NSB-topman Meinoud Rost van Tonningen en lid van de NSNAP, een radicaal nationaalsocialistische, antisemitische partij die groot voorstander was van de volledige integratie van Nederland in het Duitse Rijk.

Na de oorlog heeft Tonny nooit meer last gehad van dit verleden. Ze werd een succesvol kinderboekenschrijver en is tweemaal met de Zilveren Griffel onderscheiden. Ik heb vijf van haar boeken gelezen, en ontdekte dat die doordesemd zijn van nationaalsocialistische kenmerken, zoals blonde mannen, eer en trouw, en Blud und Boden. Opmerkelijk genoeg is er in Tonny’s tijd geen journalist geweest die naar aanleiding van het beruchte oorlogsverleden van haar familie haar boeken nader heeft onderzocht. In het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland valt wel te lezen dat ze in 1975 niet de Gouden Griffel ontving omdat de jury vond dat haar boek een Blut und Boden-karakter had. Dit is echter niet terug te vinden in het juryrapport.’

Zijn er opvallende verschillen tussen de naoorlogse berechting van vrouwelijke en mannelijke collaborateurs?

‘Van de meer dan zestig gewelddadige mannelijke collaborateurs die ik heb onderzocht, zijn er slechts twee op basis van een gerechtelijke machtiging in een psychiatrische inrichting opgenomen. Bij de vrouwen die ik voor dit boek onderzocht ligt dat percentage een stuk hoger: van de 41 vrouwen die voor de rechter verschenen, is bijna 12 procent in een psychiatrische inrichting beland. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of dit percentage standhoudt bij een veel grotere groep vrouwen, maar het is dus mogelijk dat vrouwen eerder werden veroordeeld tot gedwongen opname. Misschien heerste destijds het beeld dat vrouwen die dit soort verraad pleegden, wel geestelijk gestoord móesten zijn.’

Paul van de Water is als promovendus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en het NIOD. Op 7 september hoopt hij te promoveren op zijn proefschrift ‘Collaboratie en geweld: radicalisering en extremisme tijdens de Duitse bezetting van Nederland’.

Foute Vrouwen

Paul van de Water

356 p. Omniboek, €25,-