Home Dossiers Eerste Wereldoorlog Alles wat u moet weten over de Eerste Wereldoorlog

Alles wat u moet weten over de Eerste Wereldoorlog

  • Gepubliceerd op: 2 juli 2002
  • Laatste update 28 mrt 2023
  • Auteur:
    Bas Broekhuizen en Marcel Stuivenga
  • 23 minuten leestijd
Alles wat u moet weten over de Eerste Wereldoorlog
Cover van
Dossier Eerste Wereldoorlog Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Werd de Eerste Wereldoorlog veroorzaakt door de amoureuze ambities van een Oostenrijkse generaal? Waarom duurde hij zo lang, en moesten duizenden onnodig sneuvelen? En wat dreef de manschappen ertoe de gruwelijkheden van het loopgravenfront lijdzaam te ondergaan? De Eerste Wereldoorlog in acht vragen en antwoorden.

`De blinde vlek in het historisch bewustzijn van Nederland’ noemde historicus Maarten Brands de Eerste Wereldoorlog nog maar enkele jaren geleden. Zou hij dat anno 2002 durven herhalen?

Het aantal publicaties over de Grote Oorlog stijgt exponentieel. Was 1914-1918 voorheen vooral het terrein van een groep enthousiaste vrijetijdsonderzoekers, tegenwoordig staat het onderwerp ook op de agenda van de beroepshistoricus. Het grote publiek ontpopt zich ondertussen tot slagveldtoerist.

Meer lezen over de Eerste Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Maar wat weten we eigenlijk van WO1? Het bombardement op Rotterdam, de jodenvervolging en de bevrijding – vanaf de basisschool worden die verhalen in ons collectieve geheugen gegrift.

Maar die andere oorlog, die waar we níét aan meededen, welk beeld heeft de Nederlander daarvan? Over de periode 1914-1918 bestaan veel misverstanden, daar zijn de experts het wel over eens. Tijd voor een inventarisatie van de heikele punten.

Wie was er schuldig aan de Eerste Wereldoorlog?

Soms moet je beginnen bij het eind. Op 28 juni 1919 kwam er in Versailles een definitief einde aan de Eerste Wereldoorlog. Het vredesverdrag liet er geen twijfel over bestaan wie de schuld droeg van de oorlog. Artikel 231 van het verdrag stelde `dat Duitsland en zijn bondgenoten als daders verantwoordelijk zijn voor alle verlies en schade als gevolg van de oorlog’.

De Tweede Wereldoorlog gaf de onderhandelaars in Versailles met terugwerkende kracht gelijk. Dat Hitler hoofdschuldige was aan deze oorlog stond buiten kijf. Wat was het verschil tussen de korporaal en de keizer? Was Duitsland in 1914 niet net zo militaristisch als in 1939? Wezen de bronnen niet uit dat ook toen het doel van de militaire staf niet minder behelsde dan een Griff nach der Weltmacht? Artikel 231 werd voor lange tijd de historische orthodoxie.

Zeker in het door de bezetting getraumatiseerde Nederland bezien we de Eerste Wereldoorlog door het matglazen venster van de Tweede. Volgens Hans Andriessen, auteur van De andere waarheid. Een nieuwe visie op het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog, wordt dat beeld nog versterkt doordat Nederlanders vooral de toegankelijke Engelstalige boeken lezen. `Maar veel Britse historici zijn chauvinistisch,’ zegt hij. `De Britse geschiedenis is overwinnaarsgeschiedenis.’

In zijn boek probeert Andriessen dat beeld te corrigeren. Duitsland was in zijn ogen omringd door vijanden. Die spanden samen om het keizerrijk als grootmacht te vernietigen. De enige verdediging was de aanval.

‘De Britse geschiedenis is overwinnaarsgeschiedenis’

Die visie deelt Andriessen met de Schotse historicus Niall Ferguson. Deze gaat in zijn boek The Pity of War nog een stap verder. Duitsland begon dan misschien de oorlog in Europa, het was Groot-Brittannië dat er een wereldoorlog van maakte. En dat was volgens Ferguson `de grootste fout van de moderne geschiedenis’.

Had Engeland zich er niet mee bemoeid, dan was er, na een beperkte continentale oorlog, tachtig jaar geleden al een Verenigd Europa ontstaan onder Duitse leiding, hadden Hitler en Lenin geen kans gekregen en waren er dus ook geen Auschwitz of Goelagarchipel geweest.

De meeste vakgenoten houden zich verre van dergelijke if-history. Maar ze zijn Ferguson c.s. dankbaar voor het openbreken van het debat over de schuldvraag.

Veel historici kiezen voor de gedeelde schuld. De grootmachten waren samen verantwoordelijk voor een systeem van dwingende verdragen, obsessieve bewapening en geheime diplomatie. Een levensgevaarlijk mengsel van nationalisme, militarisme en kapitalisme leidde uiteindelijk tot een mondiale catastrofe.

Is er eigenlijk wel sprake van ‘schuld’?

`We willen niet geloven dat grote gebeurtenissen kleine oorzaken hebben,’ schrijft de beroemde historicus A.J.P. Taylor in The First World War. Dus zoeken we een schuldige met een masterplan, ook voor de Eerste Wereldoorlog.

Maar, zegt Taylor, geen van de grootmachten was in 1914 uit op oorlog. Ze bluften en dreigden, en gingen ervan uit dat de crisis, net als altijd, met een sisser zou aflopen.

Maar deze keer ging het mis. De Europese leiders raakten verstrikt in een systeem van allianties. Eenmaal uit evenwicht gebracht, kreeg dat een momentum dat wel móést leiden tot oorlog.

De kogel die het systeem verstoorde, kwam uit de loop van de Bosnisch-Servische terrorist Gavrilo Princip. Die schoot op 28 juni 1914 in Sarajevo aartshertog Franz Ferdinand dood, de troonpretendent van Oostenrijk-Hongarije.

Wenen beschuldigde Servië van medeplichtigheid aan de moord en eiste maatregelen. Belgrado weigerde aan een ultimatum gehoor te geven, en prompt verklaarde Oostenrijk-Hongarije Servië de oorlog.

Tot dusver niets aan de hand. Reeds twee Balkan-oorlogen waren de revue gepasseerd. Maar deze keer maakte een kettingreactie binnen twee weken van een lokaal vuurtje een wereldbrand.

Duitsland had Oostenrijk rugdekking beloofd en bracht het leger in de hoogste staat van paraatheid. Dat leidde weer tot de mobilisatie van Frankrijk. In een vloek en een zucht droeg half Europa een uniform

Dat ging zo. Rusland schoot de geloofsgenoten in het orthodoxe Servië te hulp en mobiliseerde. Duitsland, op zijn beurt, had Oostenrijk rugdekking beloofd en bracht eveneens het leger in de hoogste staat van paraatheid. Dat leidde weer tot de mobilisatie van Frankrijk. In een vloek en een zucht droeg half Europa een uniform.

Vanaf dat moment was oorlog volgens Taylor onvermijdelijk. In elke Europese hoofdstad lagen plannen klaar waarin alle troepenbewegingen vanaf dag één van de mobilisatie gedetailleerd waren vastgelegd, letterlijk en figuurlijk een spoorboekje naar het front. Eenmaal in gang gezet moesten de wagonladingen mannen en materieel naar hun onvermijdelijke doel rollen: oorlog.

Het Duitse plan was het geesteskind van Alfred Graf von Schlieffen. De strategie was simpel: om een oorlog op twee fronten te voorkomen, moest Frankrijk zijn verslagen voordat Rusland volledig was gemobiliseerd.

De enige manier om Parijs snel te veroveren, was een omtrekkende beweging. Dat daarvoor de neutraliteit van België geschonden moest worden, was een vervelende maar onvermijdelijke bijkomstigheid. Tijd was de grootste vijand van het Schlieffen-plan. Vanaf de mobilisatie denderde de Duitse oorlogsmachine op eigen kracht voort.

Op 4 augustus, 38 dagen na het schot in Sarajevo, marcheerden de eerste Duitse laarzen het neutrale België binnen en was de Eerste Wereldoorlog een feit.

De enige manier om Parijs snel te veroveren, was een omtrekkende beweging. Dat daarvoor de neutraliteit van België geschonden moest worden, was een vervelende maar onvermijdelijke bijkomstigheid

Verschillende historici hebben de laatste jaren kanttekeningen gemaakt bij Taylors `oorlog volgens het spoorboekje’. Volgens John Keegan konden politici op elk moment aan de rem trekken door de militaire adviezen naast zich neer te leggen. Dat pogingen daartoe mislukten, lag volgens hem minder aan militaire wetmatigheden dan aan miscommunicatie en sabotage van oorlogshitsers.

Daarbij speelden soms heel persoonlijke motieven mee, schrijft Hew Strachan, hoogleraar geschiedenis in Glasgow. De fatalistische stemming van de Duitse premier in juli 1914 was wellicht te wijten aan het overlijden van diens vrouw enkele weken eerder. En wat te denken van de Oostenrijkse veldmaarschalk Conrad Hötzendorff, die hoopte dat hij als oorlogsheld alsnog de vrouw van een ander kon trouwen?

En naast amoureuze ambities is er altijd nog het platte toeval, dat per definitie op gespannen voet staat met onvermijdelijkheid.

Het beste voorbeeld daarvan biedt de chauffeur van Franz Ferdinand. Die reed die dag in Sarajevo een verkeerde straat in, waardoor hij Princip, reeds op weg naar huis wegens gebrek aan moorddadige mogelijkheden, alsnog een prachtig schootsveld bood. Meer dan 20 miljoen doden door een verkeerde afslag.

Hoe oorlogszuchtig was Europa in het begin van de 20e eeuw?

`Ik viel neer op mijn knieën en dankte de hemel uit een overstromend hart dat mij het geluk gegund was om in deze tijd te leven.’

Zo herinnerde Adolf Hitler zich de eerste uren van de Eerste Wereldoorlog. En hij was niet de enige. De grote steden van de belligerende landen boden alle dezelfde aanblik: een patriottistische menigte uitte haar vreugde en strijdvaardigheid. De jongemannen vertrokken zingend en lachend naar een frische und fröhliche Krieg.

Die oorlogsgeilheid overheerst ook nu nog het beeld van de zomer van 1914. De laatste jaren proberen sommige auteurs dit mythische enthousiasme te relativeren. Wellicht, zo betoogt Niall Ferguson, waren de steden inderdaad besmet met war fever. Die waren het domein van de middenklasse, altijd al het ontvankelijkst voor nationalisme en aanverwante sympathieën.

Maar op het platteland, waar het leeuwendeel van het kanonnenvoer vandaan kwam, was de stemming ambivalent. Propaganda was daarom onontbeerlijk. En dus gonsde het van de verhalen over Duitsers die in België kinderhandjes afhakten, nonnen verkrachtten en zelfs mensen kruisigden.

Niet zonder resultaat: duizenden meldden zich om te sterven voor king and country, vaak met de hele pub of fabrieksafdeling tegelijk. Het gevolg van dergelijke `vriendenbataljons’ was wel dat één enkele voltreffer aan het front voldoende was om een heel dorp te dompelen in rouw.

Hoe dom waren de militaire leiders van WO1?

Von Schlieffen stierf in 1913; het falen van zijn plan bleef hem bespaard. Het Duitse offensief begon voorspoedig. Maar in het zicht van Parijs stokte de opmars. Met Britse steun brachten de Fransen de Duitsers aan de Marne tot staan.

Vervolgens probeerden de legers om de flank van de ander heen te trekken of in elk geval de havens aan de Noordzee in handen te krijgen. Ieper had de oneindige pech de voorlopige finish te worden van deze race naar de zee.

In oktober 1914 eindigde een verbeten strijd om de Vlaamse stad in een patstelling. Aan beide zijden van het front groeven de legers zich in. Tijdelijk fortificaties kregen al snel een permanent karakter. Na een paar maanden liep er een verfijnd systeem van loopgraven van de Kanaalkust tot de Zwitserse Alpen.

Daar hadden de militair strategen niet op gerekend. Het enige wat ze konden bedenken om deze patstelling te doorbreken, was het uitputten van de tegenstander. De Duitsers namen het initiatief en besloten de Fransen murw te beuken bij Verdun. Een simpele rekensom leerde dat zij meer soldaten hadden, en dus uiteindelijk zouden winnen.

De Duitsers namen het initiatief en besloten de Fransen murw te beuken bij Verdun

Tien maanden lang lag Verdun onder vuur. Om de Fransen wat lucht te geven, besloot de Britse opperbevelhebber Douglas Haig tot een eigen offensief.

1 Juli 1916, het begin van de Slag om de Somme, geldt nog steeds als het absolute dieptepunt in de geschiedenis van het Britse leger. Ruim 100.000 Britse soldaten marcheerden in het gelid richting de Duitse linies, een regen van staal en een wisse dood tegemoet. Zestigduizend man lieten het leven of raakten gewond. De terreinwinst was bijna nihil.

Deze tragedie weerhield Haig er niet van in de zomer van 1917 nogmaals een uitbraak uit Ieper te wagen. Ook deze `Slag bij Passendale’ werd een drama. Een generatie Britse mannen werd definitief gesmoord in bloed en modder.

De zinloosheid van deze massaslachtingen leidde al tijdens de oorlog tot forse kritiek op de geallieerde legerleiding. De generaals werd gebrek aan inventiviteit verweten, maar vooral een totaal gebrek aan respect voor mensenlevens. Tot op de dag van vandaag bestaat het beeld van een army of lions led by donkeys.

Is deze kritiek terecht? Uiteindelijk leerden de generaals van hun fouten en wonnen de Fransen en de Britten de oorlog. Maar waarom duurde dit zo lang en moesten duizenden onnodig sneuvelen?

Militair historici zoeken het antwoord in de starheid van militaire organisaties, waar vernieuwingen botsen op tradities en starre verhoudingen. Kritiek is makkelijk, vinden zij, vanuit de kennis achteraf over het verloop van de oorlog. Een leger van leeuwen geleid door incompetente ezels is in hun ogen `een misleidende karikatuur van de werkelijkheid’.

Waarom waren de soldaten zo loyaal?

`Luizen, ratten, prikkeldraad, vlooien, granaten, bommen, ondergrondse grotten, lijken, bloed, drank, muizen, katten, artillerie, vuil, kogels, mortieren, vuur, staal: dat is wat oorlog is. Het is het werk van de duivel.’

In die paar regels vatte de Duitse kunstenaar Otto Dix kernachtig de gruwelijkheden van het front samen. De ontberingen waren vreselijk, aan beide zijden. Toch was het aantal executies voor muiterij of desertie laag. De belangstelling voor het dagelijks leven aan het front is de laatste tijd groot. Wat bezielde die mannen om toch steeds weer over the top te gaan?

Kameraadschap lijkt het sleutelbegrip. De eerste loyaliteit van de frontsoldaat ging niet uit naar zijn land, zijn vorst of zijn officier, maar naar de mannen om hem heen. Kameraadschap werd gecultiveerd.

Vanaf het moment dat een rekruut in het leger terechtkwam, veranderde zijn leven ingrijpend. Hij liet de burgermaatschappij achter zich en stapte in een hechte gemeenschap met volstrekt andere normen en waarden. De eenheid van parochie, fabriek of woonwijk werd ingeruild voor die van regiment, divisie of peloton. De gezamenlijke exercities en de gedeelde ontberingen smeedden een onderlinge band die ongekend sterk was. Een fellowship of the sword, in de woorden van de dichter W.B. Yeats.

Was de Eerste Wereldoorlog wel een wereldoorlog?

Die mannen in de modder, aan weerzijden van een stuk niemandsland – precies daarin schuilt volgens Paul Moeyes de aantrekkingskracht van de Eerste Wereldoorlog als verhaal. `De Eerste Wereldoorlog leent zich bij uitstek voor mythevorming,’ zegt de auteur van Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. `Iedereen denkt altijd direct aan de loopgraven in Vlaanderen en Frankrijk. Dat er ook elders van alles gebeurde, wordt vergeten.’

Het Schlieffen-plan had een oorlog op twee fronten moeten voorkomen. Daarin faalde het volledig. Terwijl de oorlog in het westen piepend en krakend tot stilstand kwam – Im Westen nichts Neues luidt de titel van de beroemde roman van Erich Maria Remarque –, was het oostelijk front volop in beweging.

Getalsmatig was het Russische leger het sterkste van Europa. Maar de troepen die in 1914 de aanval openden op de Duitse oostflank waren slecht getraind, slecht geleid en slecht uitgerust. De legende wil dat veel soldaten niet eens een eigen geweer hadden. Zo zijn er meer sterke verhalen over de oorlog in het oosten, die smeken om gedegen historisch onderzoek.

Het Schlieffen-plan had een oorlog op twee fronten moeten voorkomen maar faalde volledig

Slecht uitgerust of niet, de enorme nederlaag die de Russen in augustus 1914 leden bij Tannenberg, kwam voor rekening van blunderende generaals.

Succesvoller waren hun collega’s in het zuiden. Die versloegen een week later de Oostenrijkers bij Lemberg. Beide titanenslagen eisten tienduizenden levens. De tactiek dateerde uit de eeuw van Napoleon, de vuurkracht uit die van de atoombom.

Persoonlijke ervaringen van het oostfront zijn schaars. Het Russische voetvolk bestond uit analfabete boeren. Misschien dat Tannenberg, Lemberg, Lodz en Limanova-Lapanov ons daardoor minder onheilspellend in de oren klinken dan Ieper, Arras, Verdun en Passendale. De vernietiging van levens was er niet minder om.

De strijd tussen de keizers uit het oosten maakte van 1914-1918 nog geen wereldoorlog. De toetreding van Turkije tot de combattanten in oktober 1914 gaf de strijd al een meer mondiale uitstraling.

Begin 1915 besloten de geallieerden deze bondgenoot van Duistland uit te schakelen. In april landden de eerste troepen op Gallipoli, een schiereiland voor de Turkse kust. Bijna een jaar later werden de laatste soldaten geëvacueerd. Tegen die tijd hadden 46.000 mannen hun leven gegeven voor een volslagen mislukte campagne.

Veel van de troepen die vochten op Gallipoli kwamen uit Australië en Nieuw-Zeeland. Ook meer exotische onderdanen van het Britse Gemenebest leverden een bijdrage aan de oorlog van het moederland: Chinezen, Gurkha’s, Indiërs en Maori’s.

Juist de koloniale bezittingen maakten dat een Europees conflict de aardbol ging omspannen. Er werd gevochten in Afrika, in het Midden-Oosten (Lawrence of Arabia!) en op alle wereldzeeën.

Alleen de Amerikanen hielden zich lange tijd afzijdig. Pas toen de Duitsers in 1917 de onbeperkte duikbootoorlog afkondigden, ging president Woodrow Wilson overstag. Zeven Amerikaanse schepen lagen al op de zeebodem voordat de Verenigde Staten Duitsland op 6 april de oorlog verklaarden. Veel mondialer kon het conflict niet meer worden.

Waarom verloor Duitsland WO1?

Het slot van de Eerste Wereldoorlog is in nog dichtere nevelen gehuld dan het begin. Waarom kwam er na jaren van impasse toch opeens beweging in het westelijk front? Hoe werden de Duitsers uiteindelijk verslagen?

Zelf hadden ze daar direct na de oorlog duidelijke ideeën over. Linkse revolutionairen aan het thuisfront hadden de dappere soldaten een dolk in de rug gezet. Hadden de arbeiders met hun straatterreur de keizer niet gedwongen tot aftreden?

Van deze `dolkstootlegende’ zou Hitler dankbaar gebruikmaken. Het sentiment dat het keizerrijk niet militair was verslagen, maar van binnenuit was opgeblazen werd in het interbellum breed gevoeld.

Dat was ook begrijpelijk. Begin 1918 stonden de Duitsers er helemaal niet slecht voor. Na de Russische Revolutie hadden ze in het oosten een zeer gunstige vrede kunnen opleggen aan de jonge Sovjet-Unie.

Daarmee kwam een einde aan de oorlog op twee fronten. De troepen die vrijkwamen, werden met succes ingezet om de patstelling in het westen te doorbreken. In maart 1918 was de oorlog opeens weer mobiel. In een week wist het keizerlijk leger de geallieerden zestig kilometer terug te dringen.

Met de komst van de frisse Amerikanen daalde het moraal van de Duitse soldaat beneden het vriespunt

Maar daarna was de rek eruit. De aanvoer van voedsel en munitie stokte, er waren geen reservisten meer om de dodelijk vermoeide troepen af te lossen. Met de komst van de frisse Amerikanen daalde het moreel van de Duitse soldaat beneden het vriespunt.

Ondertussen hadden vrouw en kinderen thuis honger door de steeds succesvollere zeeblokkade. Duitsland verloor de strijd niet op het slagveld, maar in de fabrieken, luidt het moderne historische inzicht. Niet het keizerlijke leger legde het af tegen de geallieerden, maar de keizerlijke economie.

En wat gebeurde er in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog?

`Door het niet aan den lijve ervaren van deze ramp miste ons land een cruciale wissel van de moderne geschiedenis van ons continent. Het station van de ondergang van het oude Europa werd daardoor vrijwel onopgemerkt gepasseerd.’

Heeft Maarten Brands gelijk als hij zegt dat de klokken in Nederland na 1914 niet meer gelijkliepen met de rest van de Europese uurwerken?

`Nee,’ denkt Peter Romijn, hoofd Onderzoek bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. `Brands zet de achterlijkheid van Nederland te zwaar aan.’

Paul Moeyes gaat een stap verder: `Het is kolder om te zeggen dat de twintigste eeuw voor Nederland pas zou beginnen in 1940. Juist de Eerste Wereldoorlog zette allerlei belangrijke veranderingen in gang.’ Andriessen vat het eensgezinde oordeel van de experts samen: `De invloed van de Eerste Wereldoorlog op Nederland wordt schromelijk onderschat.’

Ook Nederland mobiliseerde in de zomer van 1914, beschrijft Moeyes in Buiten schot. Ook hier waren meer dan 100.000 strijdbare mannen jarenlang afwezig van huis en fabriek om de landsgrenzen te verdedigen.

En het scheelde niet veel of er was alsnog gevochten op Nederlands grondgebied. Een doortocht door Nederland maakte oorspronkelijk deel uit van het Schlieffen-plan. Pas op het laatste moment oordeelde de Duitse staf dat een neutraal Nederland van grotere waarde was, als luchtpijp voor de Duitse economie.

‘De invloed van de Eerste Wereldoorlog op Nederland wordt ontzettend onderschat’

Het was spitsroeden lopen voor de Nederlandse diplomatie. Aan alle kanten stond de neutraliteit onder druk. De Britse autoriteiten deden regelmatig hun beklag over Nederlandse handel met de vijand.

In maart 1918 namen de Britten en Amerikanen eenderde van de Nederlandse handelsvloot in beslag. Deze schandelijke `schepenroof’ was in de ogen van Wilhelmina bijna een casus belli.

De diplomatieke koorddans veroorzaakte een vervlechting van overheid en bedrijfsleven. De parlementaire democratie was van minder belang. Bij kritiek verwees minister-president Cort van der Linden steevast naar een bordje in de tram en op de boot: `Spreekt niet tot de man aan het roer!’

En dan waren er nog de Belgische vluchtelingen, de Duitse deserteurs, de Engelse krijgsgevangenen. Nederland bood tijdens de oorlog onderdak aan een miljoen ontheemden. En dat op een bevolking van zes miljoen.

Toen aan het einde van de oorlog kou, honger en armoe ook Nederland in hun greep kregen, bleek dat het maatschappelijk draagvlak voor `opvang in de regio’ kleiner is dan wijlen Pim Fortuyn dacht.

Maar niet voor niets heeft `vóór de oorlog’ hier een heel andere betekenis dan in Engeland, Frankrijk of België. De winter van 1918 was niet die van 1945. Arnhem was nog de parel aan de Rijn toen er in Ieper geen steen meer op de andere stond. En de mannen en zonen van Nederland kwamen na demobilisatie thuis met al hun ledematen.

Uitgekeken op die tweede oorlog

Een jaar of zes, zeven geleden moet het zijn begonnen. Hij was in die tijd regelmatig in Verdun, en het viel hem op dat hij zoveel landgenoten tegenkwam op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog. De interesse voor de Grote Oorlog nam duidelijk toe.

Zelf was Hans Andriessen niet zomaar een slagveldtoerist; hij was bezig met een boek. En al waagden langzaam maar zeker ook Nederlandse auteurs zich aan het onderwerp, zijn uitgever beschouwde de Eerste Wereldoorlog als een grote gok. Goed gegokt dus. De andere waarheid sloeg aan. Een vervolg is in de maak.

Anno 2002 is Andriessen de spin in het web van enthousiaste vrijetijdsonderzoekers. Hij is oprichter en voorzitter van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog. In mei verscheen onder zijn redactie een bundel essays over 1914-1918.

De tijd dat uitgevers geen brood zagen in de Eerste Wereldoorlog is voorbij. `Zelfs bij de Slegte is alles over de Eerste Wereldoorlog uitverkocht,’ merkte hij onlangs. `Volgens de verkoper is elke stapel die je neerlegt binnen een dag weg.’

Ook Peter Romijn, hoofd afdeling Onderzoek bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), ziet de belangstelling voor 1914-1918 toenemen.

Sinds een paar jaar rekent het NIOD de Eerste Wereldoorlog tot zijn onderzoeksterrein. `We willen een forum bieden waar onderzoekers ervaringen kunnen uitwisselen. Zo hopen we op een beter inzicht in de twintigste-eeuwse geschiedenis van Nederland,’ legt Romijn uit. Oorlogsdocumentatie onderhoudt warme banden met de stichting van Andriessen.

‘Het is minder beladen om je te interesseren voor de militaire kant van de Eerste Wereldoorlog, omdat hij de persoonlijke levenssfeer niet raakt’

Hoe is die toegenomen belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog te verklaren? Andriessen denkt dat de Nederlanders een beetje uitgekeken zijn op de Tweede Wereldoorlog: `Daarover is al zoveel geschreven en gelezen. Toen heeft men de Eerste Wereldoorlog ontdekt.’

Romijn geeft hem daarin wel gelijk: `De bronnen uit de periode 1940-1945 zijn wel wat afgegraasd.’ `Bovendien,’ voegt Romijn toe, `raakt de Eerste Wereldoorlog de persoonlijke levenssfeer niet meer. Het is daarom minder beladen om je te interesseren voor de militaire kant van de geschiedenis. Ik vind het fascinerend dat er mensen zijn die bij wijze van spreken aan een patroon kunnen zien op welke dag het is afgevuurd.’

De interesse zal alleen maar toenemen. Paul Moeyes, auteur van Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog, ziet `een zichzelf aanzwengelend proces’. Doordat er steeds meer wordt geschreven over de oorlog, raken steeds meer mensen geïnteresseerd.

Daarin schuilt volgens Moeyes ook een gevaar: `In Engeland zie je hoe de oorlog gemythologiseerd wordt, zeker nu de laatste veteranen sterven. Er gaapt een kloof tussen het populaire en het wetenschappelijke beeld van de Eerste Wereldoorlog.’

Champagne en een rondleiding door de boer zelf

Alweer de zesde druk ligt in de winkel. Ongeveer zestienduizend Nederlanders hebben Velden van weleer. Reisgids naar de Eerste Wereldoorlog in de boekenkast staan.

En dat is rondom Ieper, de Somme en Verdun te merken ook. Steeds meer Nederlanders bezoeken de slagvelden en begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog. Er is zelfs al een woord voor: `slagveldtoerisme.’

Dat was wel anders toen Chrisje en Kees Brants, de auteurs van het boek, zelf voor het eerst bevangen raakten door de velden van weleer. `Ik ben van Britse komaf,’ vertelt Chrisje Brants, `dus ik wist al wel iets af van de oorlog. Maar het boek is geboren uit een toevallige samenloop van omstandigheden. In de autobiografie Goodbye To All That van Robert Graves beschrijft hij zijn herinneringen aan de loopgraven. Tijdens een verregende vakantie in Frankrijk liepen we toevallig tegen een verlaten fort aan. Alles bleek nog precies zo zijn als Graves schreef. Met zijn boek in de hand zijn mijn man en ik toen de frontlinie gaan volgen. Dat zijn we de jaren daarna blijven doen.’

Steeds meer Nederlanders bezoeken de slagvelden en begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog. Er is zelfs al een woord voor: ‘slagveldtoerisme’

De uitgevers vonden Velden van weleer een aardig boek, maar zagen er geen markt voor. Dat liep dus anders. Het verschijnen van het boek viel samen met de 75-jarige herdenking van het einde van de oorlog. `Daardoor zag je in heel Europa de aandacht voor de oorlog toenemen, ook in Nederland.’

Als gevolg van die toegenomen interesse zijn er in België en Frankrijk nieuwe musea aan de Eerste Wereldoorlog gewijd. `Het Historial de la Grande Guerre in Péronne vind ik prachtig,’ zegt Brants.

`In Flanders Fields in Ieper is ook erg informatief, maar mij iets te veel opgeleukt. Ik begrijp dat dat nodig is om mensen te trekken, maar ik kom liever in kleine, particuliere museumpjes. Die zijn er veel in Frankrijk – in een boerenschuur. Dan moet je eerst aanbellen. Vervolgens krijg je een glas champagne en een persoonlijke rondleiding door de boer zelf.’

Die romantiek is er volgens Brants wel een beetje vanaf de laatste jaren. `De Franse en Belgische overheid hebben geld geroken. Dat heeft het mooie gevolg dat de geschiedenis wordt bewaard. Maar het heeft ook minder fraaie kanten. Het plezier van het pionieren is verloren gegaan. De verbazing dat het er allemaal nog was, dat je opeens een hele stapel schoenen vond. Nu liggen die bij wijze van spreken onder een glazen plaat. Dan denk ik: laat ze maar wegrotten.’

Meer over de Eerste Wereldoorlog

Bibliotheken vol zijn er geschreven over de Eerste Wereldoorlog. Een zeer leesbaar standaardwerk is zonder meer The First World War. An Illustrated History (Londen 1966) van A.J.P. Taylor.

Op dit moment is de bestseller van John Keegan, The First World War (Londen 1998) toonaangevend. Dit boek geeft een helder beeld van de gehele oorlog en is bovendien voor de Nederlandse geïnteresseerden vertaald.

Uit hetzelfde jaar (zeventig jaar na de wapenstilstand) dateert het gewaagdere werk van Niall Ferguson, The Pity of War (Londen 1998). In dit boek probeert de auteur door middel van provocerende theorieën nieuwe discussie in gang te zetten.

Van de overzichtswerken is het meest recente van Hew Strachan: The First World War. To Arms (Oxford 2001). Dit eerste deel, uit een serie van drie, biedt misschien minder nieuwe invalshoeken, maar is uiterst leesbaar.

De Juli-crisis en de daarmee samenhangende theorieën worden goed beschreven in J. Joll, The Origins of the First World War (Londen 1993).

De Nederlander J.H.J. Andriessen probeert in De Andere Waarheid (Amsterdam 1999) een nieuwe visie op het uitbreken van de Grote Oorlog te geven.

Nederland ten tijde van de oorlog wordt uitvoerig beschreven in P. Moeyes, Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 2001).

Slagveldtoeristen kunnen hun hart ophalen aan de het boek van Chrisje en Kees Brants, Velden van Weleer. Reisgids naar de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 1993) en aan Ieper 14/18. Een bezoek aan de ‘Ypres Salient’ (Veldhoven 1998) van R. Heijster.

Waarschijnlijk de meest gelezen romans over de Grote Oorlog zijn van de hand van Pat Barker. Zij beschrijft in haar fantastische trilogie, Regeneration (Londen 1991), The Eye in the Door (1993) en The Ghost Road (1995) de effecten van de oorlog op de soldaten, zowel aan als achter het front.

Veelgelezen zijn ook de persoonlijke ervaringen van Robert Graves in Goodbye to all That (Harmondsworth 1960), verfilmd onder dezelfde titel in 1930.

Van de Duitse zijde is het boek van Erich Maria Remarque, Im Westes Nichts Neues (1929) het bekendst.

In het populaire genre is de film van Peter Weir, Gallipoli (1981) de moeite waard. Schitterend verfilmd in 1997 is Regeneration (MacKinnon), en Robert Graves Goodbye to all That werd al in 1930 op celluloid vereeuwigd.