Home Dossiers De Verenigde Staten De Nederlandse emigratie naar Amerika

De Nederlandse emigratie naar Amerika

  • Gepubliceerd op: 14 februari 2007
  • Laatste update 05 aug 2022
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 15 minuten leestijd
De Nederlandse emigratie naar Amerika
Cover van
Dossier De Verenigde Staten Bekijk dossier

Nederlandse migranten in Noord-Amerika vormden tot ver in de twintigste eeuw een hechte gemeenschap met een eigen identiteit. Dit was vooral te danken aan de rol van de kerk en het Nederlandse superioriteitsgevoel.

Iedere Nederlander heeft wel een ver familielid in Amerika. Om te zien of deze volkswijsheid ook voor mij opgaat, surf ik naar de website www.ellisisland.org. Via deze site zijn lijsten te raadplegen van alle opvarenden die tussen 1892 en 1941 via het beroemde immigratiestation bij New York de Verenigde Staten zijn binnengereisd.

Ik typ mijn achternaam in het lege zoekveld en in een mum van tijd verschijnen er maar liefst zes Kromhouten op het beeldscherm. Eén daarvan, Albert geheten, blijkt uit het dorp te komen waar mijn eigen familie sinds mensenheugenis voortwoekert: Rijnsburg, gelegen tussen Leiden en de zee.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een kwart miljoen Nederlanders

Albert Kromhout kwam op 4 november 1919 met het stoomschip Nieuw Amsterdam van de Holland-Amerika Lijn aan op Ellis Island. Hij was pas achttien jaar oud en ongehuwd. Over Alberts motieven om te vertrekken zwijgen de bronnen helaas. Misschien zag hij door de economische misère die de Eerste Wereldoorlog had aangericht onder de Rijnsburgse bloemenkwekers geen toekomst in Nederland.

Of misschien hadden de verhalen over stoere gereformeerde pioniers die zowel hun aardappels als het ware geloof in de Amerikaanse bodem hadden geplant, het emigratievuur bij hem aangewakkerd. Feit is dat toen Albert Kromhout in 1924 nog eens de immigratieautoriteiten passeerde, zij als woon- en verblijfplaats niet meer Rijnsburg, maar ‘Verenigde Staten’ noteerden.

Zoals Albert Kromhout zijn tussen 1840 en 1940 ongeveer een kwart miljoen Nederlanders naar Noord-Amerika vertrokken. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen daar nog eens tienduizenden bij, die zich voornamelijk in Canada vestigden.

Blank en christelijk

Nederlanders zijn altijd welkom geweest in Noord-Amerika. ‘They are a good breed, we can use them,’ aldus senator Alexander Wiley van Wisconsin in 1951. Nederlanders hadden de naam hardwerkend, proper en godvruchtig te zijn. De verschillen tussen de Nederlandse en de overwegend Angelsaksische cultuur van de Verenigde Staten en Canada werden klein en alleszins overbrugbaar geacht. ‘Wat sociale omgangsvormen betreft lijken de Nederlanders meer op de Engelsen dan op de Duitsers,’ concludeerde de commissie-Dillingham, die in opdracht van Washington de verschillende immigrantengroepen tussen 1907 en 1910 in kaart bracht.

Nederlanders hadden de naam hardwerkend, proper en godvruchtig te zijn

Ook de Nederlanders zelf waren overtuigd van hun superioriteit aan immigranten uit andere Europese landen. De meesten waren positief over hun nieuwe vaderland, Amerika of Canada, waar de mensen net als zij blank en christelijk waren. Toch vermengden Nederlanders zich minder snel met de Engelssprekende bevolking dan verwacht. Met name de gereformeerden onder hen stichtten eigen nederzettingen, waar ze trouw bleven aan de taal en religie van thuis. Er zouden generaties overheen gaan voor deze Nederlanders volledig waren geïntegreerd.

In Nederland zelf hadden emigranten lange tijd een slechte naam. Bij het woord ‘landverhuizer’ dachten veel negentiende-eeuwers aan een halve crimineel, die nergens voor deugde en geen greintje vaderlandsliefde bezat. Volgens een veelgehoord grapje stonden de letters N.A.S.M. (Noord-Amerikaanse Stoomvaart Maatschappij) eigenlijk voor ‘Neem Alle Schurken Mee’.

Gereformeerde migranten

De werkelijke achtergronden van de Nederlandse Amerikagangers waren zeer verschillend. Velen waren boeren, wier geest door misoogsten en werkloosheid rijp was gemaakt voor emigratie. In veel geschiedenisboeken wordt het accent gelegd bij de gereformeerde emigranten. Inderdaad waren zij oververtegenwoordigd. Tussen 1835 en 1847 bedroeg hun aandeel in de landverhuizing 13 procent, tegen 1,3 procent van de Nederlandse bevolking. Toch waren er nog altijd veel meer hervormden (55 procent) en katholieken (20 procent) die de grote oversteek waagden.

Dat de gereformeerde migranten relatief veel aandacht krijgen, heeft te maken met hun duidelijke profiel en de zweem van heroïek rond hun vertrek uit Nederland. De gereformeerde richting ontstond uit twee afsplitsingen van de Nederlandse-Hervormde Kerk: de Afscheiding (1834) en de Doleantie (1886). Lange tijd is het beeld overeind gehouden dat de afgescheiden emigranten moesten vluchten voor religieuze vervolging. Inderdaad werd de nieuwe kerk in zijn begintijd door de overheid bestreden. De kerkdiensten waren illegaal en werden regelmatig verstoord door politie-invallen. Dominees kregen boetes en gevangenisstraffen.

Deze taferelen kwamen echter na 1841, toen afgescheiden kerken erkenning konden aanvragen bij de plaatselijke overheid, nog maar sporadisch voor. Ook hadden de afgescheiden emigranten het economisch niet slechter dan de hervormde of katholieke. Hun relatieve oververtegenwoordiging in de Nederlandse emigratie naar Amerika kan misschien het best worden verklaard door de rol van enkele vooraanstaande predikanten.

Vruchtbare prairies

Hendrik Pieter Scholte was de tweede dominee in Nederland die zich in 1834 met zijn gemeente in Doeveren, Brabant, had afgescheiden van de hervormde kerk. Twaalf jaar later besloot hij ook zijn land te verlaten. ‘Hier leven de menschen opeengepakt; vooral voor Christenen, die geen groot vermogen hebben, wordt het eerlijk door de wereld koomen zoo langer, zoo moeijelijker,’ schreef Scholte op 15 mei 1846.

Hij wilde naar Noord-Amerika, want daar ‘ligt het land ledig [en] er is volkomen vrijheid van godsdienst en onderwijs’. Bovendien was het mogelijk om in Amerika de Nederlandse eenheid te bewaren. ‘Zelfs wanneer het aantal der vertrekkenden eenigsints groot is en zij blijven bij elkander, met aankoop van eenige uitgestrektheden lands, dan blijft het plaatselijk bestuur in handen der colonisten.’

Samen met de Overijsselse predikant Albertus van Raalte riep Scholte de eigen achterban op om het emigratieavontuur aan te gaan. Op 24 september 1846 vertrokken de eerste vijftig afgescheidenen onder leiding van Van Raalte per zeilschip naar het beloofde land. Scholte zou met nog eens achthonderd mannen, vrouwen en kinderen volgen.

Het oorspronkelijke plan was om gezamenlijk naar het gebied rond Milwaukee in de jonge staat Wisconsin te gaan, waar vruchtbare prairies lagen te wachten op verse kolonisten. Terwijl Scholte zijn vertrek moest uitstellen tot het voorjaar omdat zijn vrouw ziek werd, trokken Van Raalte en zijn groep noordwaarts. Inmiddels was de winter ingevallen en raakte het geld op, waardoor ze niet verder kwamen dan Detroit.

Katholieke migranten

Alleen ging Van Raalte erop uit om het voorterrein te verkennen. Onderweg liet hij zich door een Amerikaanse predikant overhalen om een kijkje te nemen in het westen van Michigan. Hoewel hij vooral eindeloze besneeuwde bossen te zien kreeg, raakte Van Raalte enthousiast over de lage grondprijzen en de goede vaarverbindingen.

Scholte echter, die in mei arriveerde, hield vast aan het oorspronkelijke reisdoel. Zo splitsten de afgescheiden migranten zich in twee richtingen. De ene voerde onder leiding van Van Raalte naar West-Michigan, waar nieuwe plaatsen ontstonden als Holland, Zeeland en Overisel. De andere leidde naar Iowa, waar de groep rond Scholte het plaatsje Pella stichtte.

Ook bij de katholieke migratie speelden geestelijken een hoofdrol. Toen de Nederlandse priester-missionaris in Wisconsin, Theodorus van den Broek, in 1843 zijn indiaanse parochianen verloor omdat zij door de overheid werden gedwongen te vertrekken, bedacht hij een manier om de lege kerkbanken weer te vullen. Hij schreef een brochure vol wervende verhalen over emigratie en liet die verspreiden onder katholieken in Nederland.

Van den Broeks plan werkte. In maart 1848 verruilden de eerste vierhonderd enthousiastelingen het Oost-Brabantse veen voor de prairies van Wisconsin. Honderden zouden volgen. De katholieke Nederlanders vestigden zich in plaatsen als De Pere, Green Bay en Hollandtown.

Kwetsbaarheid van de migranten

Nadat een migrant zijn huis en andere bezittingen had verkocht, en afscheid had genomen van familie en vrienden, kon de lange bootreis beginnen. Die was niet zonder risico. Vooral de eerste groepen migranten kregen aan boord te maken met slecht voedsel en povere hygiëne. Veel mensen werden ziek; regelmatig stierven er kinderen. Dankzij de introductie van de stoomvaart, groeiende concurrentie tussen reders en overheidsregulering zouden de ergste excessen vanaf de jaren 1870 worden uitgebannen.

Vaak had de migrant niet meer dan een vaag idee van zijn eindbestemming

Na aankomst in New York moest de migrant zijn vervolgreis regelen. Vaak had hij niet meer dan een vaag idee van zijn eindbestemming. Dat maakte hem kwetsbaar voor malafide landagenten, die grond probeerden te verkopen tegen veel te hoge prijzen. Ook moesten de migranten op hun hoede zijn voor vertegenwoordigers van spoorwegmaatschappijen, die dure tickets trachtten te slijten.

Nederlandse migrantengemeenschappen in Amerika zelf probeerden de nieuwe aanwas tegen oplichters te beschermen. In New York was de Dutch Reformed Church, die nog stamde uit de tijd dat de stad Nederlands bezit was, actief in het opvangen en verder begeleiden van immigranten naar de Nederlandse kolonies in het westen.

De Amerikaanse droom

De leefomstandigheden in Middelburg, Vriesland, Orange City, of hoe al die plaatsjes ook heetten, waren zwaar. De eerste groep immigranten die onder leiding van Van Raalte de bosgrond van Michigan in cultuur bracht, kampte in de beginjaren met strenge winters en malaria. Pas nadat de eerste moeilijke fase overwonnen was, kwam er de houtindustrie tot bloei. Het succes trok een constante stroom nieuwe Nederlanders aan, zodat de kolonisatie van dit gebied uiteindelijk geslaagd mocht heten.

Dat gold in mindere mate ook voor Pella in Iowa. De Nederlanders teelden hier met succes graan, maar bij gebrek aan infrastructuur bleef de economie van Pella naar binnen gericht. Nieuwe generaties trokken verder naar het westen, naar Zuid-Dakota. Ze woonden er in plaggenhutten op de prairie, waar ze de strijd aanbonden tegen de droogte en de sprinkhanen.

Zo bleek de Amerikaanse droom voor veel Nederlandse immigranten precies dat te zijn: een droom. Veel nederzettingen waren nauwelijks levensvatbaar. ‘Amsterdam die grote stad, zeven huizen en een watergat,’ dichtte een bezoeker over een van die nieuwe beloftes, in Wisconsin.

Nederlandse vuilnisimperium

Bijna alle Nederlandse immigranten in Amerika droomden van een stuk eigen grond op het platteland. Steden dienden in dit plaatje hooguit als tijdelijk tussenstation. Toch bleven aanzienlijke aantallen Nederlanders hangen in steden als Paterson, New Jersey, en Grand Rapids en Kalamazoo in Michigan. Net als op het platteland vormden de Nederlanders er hechte gemeenschappen. Ze spraken een mengvorm van het Nederlands en Engels, het Yankee-Dutch.

Een bijzonder levendige Nederlandse gemeenschap ontstond in Chicago, de metropool aan het Michiganmeer. Friese en Hollandse tuinders en bloemenkwekers vestigden zich aan de rand van de stad, in Roseland en South-Holland. Meer naar het centrum, in de arbeiderswijk West Side, vestigde zich een groot aantal Groningers in wat de Groninger Hoek zou gaan heten.

De Groningers, die bedreven waren met paard en wagen, verdienden de kost als transporteurs en voddenboeren. Daarbij ging het sommigen zo voor de wind dat hun ondernemingen uitgroeiden tot professionele vuilnisophaalbedrijven, die samen praktisch het monopolie hadden in Chicago. Eind jaren twintig richtten de Nederlanders een samenwerkingsverband op dat bekendstond als ‘The Association’. De leden hanteerden min of meer dezelfde prijzen en respecteerden de grenzen van elkaars wijken. Concurrenten hadden geen schijn van kans en noemden het kartel simpelweg ‘de Nederlandse maffia’.

Het Nederlandse vuilnisimperium bleef tot ver in de twintigste eeuw in stand. Vuilnis ophalen was echter zo lucratief dat de Italiaanse onderwereld van Chicago zich er in de jaren zestig mee ging bemoeien. Maffialeider William Daddano begon een eigen ophaaldienst, en dwong eigenaars van restaurants en nachtclubs hun contracten met de Nederlandse ondernemingen op te zeggen. Zo nodig werd de eis met moord en doodslag kracht bijgezet. De Nederlanders hadden echter een sterke troef in handen, doordat zij alle stortplaatsen controleerden. Na een paar jaar kozen de Italianen eieren voor hun geld en was de ‘vuilnisoorlog’ ten einde.

Iedereen had een kerk

De Nederlandse immigranten in Amerika werden bijeengehouden door hun kerken. Dat gold met name voor de protestanten. Katholieke Nederlanders vonden, als leden van één universele kerk, gemakkelijk aansluiting bij plaatselijke parochies. Zoals in Wisconsin, waar de scheidslijnen tussen de Nederlandse, Vlaamse en Duitse katholieke gemeenschappen dun waren.

Elk protestants Nederlands dorp en elke wijk had een kerk

Protestantse Nederlanders echter, met hun specifieke calvinistische opvattingen, voelden zich in meerderheid niet thuis bij hun Amerikaanse medechristenen en bouwden in hoog tempo eigen kerken. Elk protestants Nederlands dorp en elke wijk had er één, bijeengespaard van de dubbeltjes en kwartjes die de migrantengezinnen eigenlijk niet konden missen.

De kerk stond in het migrantenleven centraal. ’s Zondags kwamen de gelovigen van heinde en ver om de diensten bij te wonen en landgenoten te ontmoeten. Nederlandse jongeren zagen elkaar in de zondagsschool en de jongelingenvereniging, vrouwen in de vrouwenvereniging. De kerk was een veilige haven in een vreemde wereld, waar Engels werd gesproken en andere zeden en gewoonten heersten.

Reformed Church in America

Wilde de kerk die functie behouden, dan was het wel zaak om zoveel mogelijk van het authentieke Nederlandse karakter te bewaren. De Dutch Reformed Church, waar de meeste protestantse immigranten zich in eerste instantie bij hadden aangesloten, voldeed slechts gedeeltelijk aan deze voorwaarde. De kerk gold als ‘veramerikaniseerd’, wat min of meer officieel werd gemaakt door de naamsverandering in Reformed Church in America (RCA) in 1867.

Met name leden die in Nederland tot de gereformeerde richting hadden gehoord, koesterden wantrouwen tegen de RCA. Zo was het hun een doorn in het oog dat sommige ‘oudere’ leden lid waren van een vrijmetselaarsloge. Toen hierover in de jaren 1880 een groot conflict ontstond, gingen veel kerkgemeenten in de westelijke kolonies verder als een aparte Christian Reformed Church (CRC).

De CRC-leden wilden trouw zijn aan het ware calvinisme, zoals ze dat in Nederland hadden geleerd. In 1876 stichtten ze in Grand Rapids een eigen predikantenopleiding: Calvin College. Hier was de voertaal Nederlands, net als in de kerkdiensten. Tot in de twintigste eeuw werden de preken in de CRC in het Nederlands gehouden, want ‘als er in het Engels wordt gepreekt, staat de duivel op de kansel’.

Tegen de amerikanisering

De Nederlanders werden volledig vrijgelaten in hun taalkeuze. Alleen toen de overheid tijdens de Eerste Wereldoorlog alles wat niet-Amerikaans en anders was wantrouwde, werden de Nederlandstalige diensten korte tijd verboden. De gereformeerde Nederlanders, die Kuypers ideologie van soevereiniteit in eigen kring trouw ter harte namen, weigerden Amerikaanse vlaggen in hun kerken op te hangen.

Daarop werden huizen van gereformeerden beklad met Duitse symbolen, en werden in Peoria, Iowa, zelfs een gereformeerde kerk en school in brand gestoken. Ook Calvin College moest het ontgelden. Volgens een weekblad in Grand Rapids was het college ‘een broeinest van hoogverraad’ en moesten zijn professoren ’tegen de muur worden gezet’.

Met de koppige ijver die gereformeerden eigen lijkt te zijn, bouwden zij hun ‘ware kerk’ in Amerika op. Toch zou de CRC waarschijnlijk zijn strijd tegen de amerikanisering uiteindelijk verloren hebben als niet na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe toestroom van Nederlandse immigranten op gang was gekomen. Hierdoor begon de CRC aan een tweede leven.

Migratie naar Canada

Dat tweede leven speelde zich voornamelijk af in Canada, dat als favoriet migratieland voor Nederlanders de Verenigde Staten voorbij had gestreefd. Anders dan in de negentiende eeuw werd emigratie in de eerste tien jaar na 1945 zeer aangemoedigd door de Nederlandse regering. Emigreren was in deze periode een ware rage.

Christelijke organisaties wierven in Nederland gezinnen voor de nieuwe immigratiegebieden in Alberta en British Columbia. Zij onderhielden rechtstreeks contact met zogenoemde fieldmen van de CRC in Amerika, die zorgden voor opvang en ondersteuning ter plaatse. De gereformeerde landverhuizers mochten dan hun woonplaats enkele duizenden kilometers hebben verlegd, levensbeschouwelijk bleven ze keurig binnen de eigen zuil.

De fieldmen hielpen de migrantengezinnen bij het vinden van werk en onderdak. Daarbij moesten de nieuwkomers vooral niet kieskeurig zijn. Vrijwel niemand kreeg direct werk op zijn eigenlijke niveau. Alleen al vanwege de taalachterstand moest menige agrariër die in Nederland een eigen bedrijf had gehad beginnen op de boerderij van een ander.

Problemen met de migratie

Dat leidde wel eens tot problemen. ‘Het ligt sommige mensen altijd op de tong als hun iets van de Canadese werkwijze verteld wordt, om te zeggen: “Maar in Holland doen we dat zo!” Dit is onbeleefd en eigenwijs. Doe daarom uw werk zoals het van u verlangt wordt en dat is niet altijd zoals gij denkt dat het moet,’ schreef een fieldman in een blaadje van de Christelijke Emigratie-Centrale.

Ook de huisvesting liet in het begin te wensen over. Vaak betrof het kleine houten zomerhuisjes zonder elektriciteit en stromend water, die de gezinnen soms nog moesten delen ook. Soms werd de kist waarin de uit Nederland overgekomen meubels hadden gezeten gebruikt als extra uitbouw of schuurtje.

Onder deze omstandigheden hadden vooral de vrouwen het zwaar. Terwijl de man uit werken was bij zijn baas en de kinderen naar school gingen, waardoor zij de kans hadden om vertrouwd te worden met hun nieuwe omgeving, zat de vrouw geïsoleerd thuis. Veel Nederlandse migrantenvrouwen zouden nooit goed Engels leren, en heimwee was een serieus probleem. Terwijl volgens de handboekjes voor migranten het geheim van een geslaagde landverhuizing lag in een moeder en echtgenote die van aanpakken wist.

Vasthouden aan cultuur

Dankzij de nieuwe naoorlogse instroom kon het typisch Nederlandse gereformeerde leven in de Verenigde Staten en Canada worden uitgebouwd en in stand gehouden tot ver in de twintigste eeuw. Naar Nederlands voorbeeld werd een eigen zuil opgericht, met gereformeerde scholen, gereformeerde vakbonden en gereformeerde kranten.

De naoorlogse gereformeerde immigranten hadden echter minder dan de generaties vóór hen behoefte om het Nederlands als kerkelijke taal in stand te houden. Integendeel, zij waren overtuigd van hun missie om de Noord-Amerikaanse samenleving naar kuyperiaans model te hervormen, en daarom moesten de Canadezen en Amerikanen in hun eigen taal worden aangesproken.

Veel effect had dat trouwens niet. De gereformeerde kerk bleef een bolwerk van Nederlandse immigranten en hun nakomelingen. En de afgelopen decennia hebben ook hier de secularisatie en amerikanisering toegeslagen. De jonge generatie keert de kerk de rug toe en voelt zich Canadees en Amerikaan in plaats van Nederlander. Wat er van de Nederlandse immigrantencultuur overblijft is steeds meer een oppervlakkig soort nostalgie in de vorm van tulpenfeesten en openluchtmusea, die het goed doet bij toeristen.

Nederlandse immigranten in Noord-Amerika hielden lang vast aan de eigen cultuur, religie en taal. Dat gold met name voor protestanten, wier religie en nationaliteit nauwer verbonden waren dan die van katholieken. Toch ontkwamen de Nederlanders er niet aan concessies te doen en moesten ze voortdurend schipperen tussen zich aanpassen en zichzelf blijven. Hun ambities op economisch, religieus en maatschappelijk terrein reikten verder dan de eigen kring. De Nederlanders meenden dat ze de Noord-Amerikanen heel wat konden leren: If it ain’t Dutch, it ain’t much. Zo ontstond een migrantengemeenschap die sociaal-economisch uitstekend integreerde, maar haar eigen identiteit nooit helemaal verloor.